Den Gulden Winckel. Jaargang 22
(1923)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet drama van Jasnaïa PoljanaHet getuigenis van Tolstoj's zoonGRAAF LEO L. TOLSTOJ, die zijn moeder wil verdedigen, maar zonder de nagedachtenis van zijn vader aan te tasten, schreef een boek: ‘La Vérité sur mon Père’ (Librairie Stock, Parijs, 1923). Het maakt weinig indruk en het is niet overtuigend, want, in zijn vrees om ‘partij te kiezen’ gaat hij, voorzichtig, om het groote probleem, de oorzaak van het conflict tusschen Tolstoj en zijn vrouw, heen. Leo L. Tolstoj komt er echter ten slotte tòch toe om ‘partij te kiezen’ - en wel voor zijn moeder - omdat hij aldoor bezeten is door het denkbeeld van ‘schuld’. Het staat voor hem vast dat aan het gebeurde zijn moeder géén schuld heeft, en het komt niet bij hem op dat zijn vader evenzeer vrij van schuld kan zijn. Voor hem is òf de een òf de ander schuldig. Schuldig is dus de vader. Maar voor hem pleit hij verzachtende omstandigheden; op een manier welke ons doet veronderstellen, dat deze zoon van de diepste verlangens en den innerlijken strijd des vaders, ondanks een hartelijke verhouding onderling, nooit eenig begrip heeft gehad. Hoeveel tragischer en aangrijpender zou het conflict van Jasnaïa Poljana zich voor onze oogen ontwikkeld hebben indien de schrijver de quaestie van schuld vervangen had door het besef van de bitter-wreede onafwendbaarheid van het Noodlot. Men moet bedenken dat het conflict tusschen Tolstoj en Sofia Andrejefna ontstond na lange jaren van gelukkig huwelijksleven en litteraire samenwerking, en een verwijderd gevolg is van de moreele crisis, die van een hartstochtelijk en prachtig-brutaal romanschrijver een godzoekend profeet maakte. Gravin Tolstoj kende en beminde Tolstoj als een mensch met vele fouten en beheerscht door felle driften, een mensch met vele talenten, met edele opwellingen en tot groote liefde in staat. Zij bleef hem zien als mensch, óók toen de halfontwikkelde massa der Tolstojanen van den meester een soort van patriarchalen halfgod gemaakt had, óók toen Tolstoj zich verbeeldde dat het zijn dure plicht was om zoovéél mogelijk op dat populaire paradebeeld te gaan gelijken in werkelijkheid. De fanaticus Tchertkoff, die onlangs een boek over Tolstoj's laatste dagen publiceerdeGa naar voetnoot1), zoekt uitsluitend in Tolstoj's familie de oorzaak van het ongeluk en de onrust van den ouden man. En inderdaad beklaagt deze zich heftig over zijne naaste omgeving. Maar zijn die verwijten rechtvaardig? Met welk recht kon en mocht Tolstoj verwachten dat zijn gezin hem zou volgen in zijn nieuwe levenswijze? Is het niet belachelijk wanneer wij hem hooren klagen omdat zijn zoons leven juist zooals hij zelve jaren lang geleefd had, juist zooals al zijn verwanten leefden, het leven waartoe hij zelve zijn kinderen had opgevoed? Is het niet dwaas wanneer wij hem boos zien, omdat zijn vrouw er zich met hand en tand tegen verzet, dat hij de bronnen van inkomsten van het groote gezin zal stilzetten door afstand te doen van zijn auteursrechten? Tolstoj is schandelijk te kort geschoten in zijn allereersten plicht als echtgenoot en vader, toen hij, door het beruchte geheime testament, gedicteerd door Tchertkoff, de zijnen beroofde van de auteursrechten en een deel der vaste goederen. Wanneer men tegenwerpt dat Tolstoj niet anders handelen kon; dat hij slechts de noodzakelijke consequenties uit zijn leer trok, toen hij aldus deed, dan nadert men daarmede tot de kern van het tragische; de botsing van twee levensconcepties, waarbij belangen en genegenheden in het gedrang raken. | |
[pagina 164]
| |
Om in overeenstemming met zijn theorieën te komen was Tolstoj bereid gansch zijn gezin, inderdaad nog al lichtvaardig, te offeren. Om in overeenstemming te blijven met haar taak als huisvrouw en moeder moest Sofia Andrejefna zich met alle kracht die in haar was tegen de fantastische expermenten van haar man verzetten. Bovendien werd Tolstoj op de schandelijkste wijze geëxploiteerd door allerhande anarchistische schijnheiligen, die, met de onbegrensde vrijmoedigheid welke het beste goed der imbecilen is, van den Meester, voortdurend bezorgd voor zijn Reputatie, een slaaf maakten. Gravin Tolstoj lijdt, wanneer zij ziet hoe de man, dien zij liefheeft èn bewondert als een der grootste romanciers van zijn tijd, gedreven door een matelooze ijdelheid zich vernedert tot sinistere clownerieën, ten pleiziere van een internationaal publiek van ware idealisten en hen die de ware idealisten en hunne idealen uitbuiten. Er is in het boek van Leo L. Tolstoj een verlangen om Tolstoj, ondanks het leed dat hij over zijne familie gebracht heeft, hoog te houden. Dat verlangen maakt het sympathiek en geeft er een accent van oprechtheid aan. De zoon begrijpt iets van de geweldige kracht van den kunstenaar en hij begrijpt óók iets van de wereldomvattende beteekenis van zijn optreden als moralist en hervormer. Maar hij heeft te innig mede geleefd met de beproevingen van de zijnen, in het bijzonder van zijne moeder, om niet tegelijkertijd de zwakheid en het egoïsme zijns vaders te erkennen, en de ontbindende kracht - allergevaarlijkst voor zwakke hoofden - van diens theorieën. En men voelt voortdurend - dat bewijst des schrijvers goede trouw, in weerwil van zijn vooropgezet zoeken naar den ‘schuldige’ - hoe óók Tolstoj diep geleden heeft te midden van het gezin dat hij lijden deed. Hij gevoelde zich onbegrepen, miskend, tekort gedaan door zijn naaste omgeving. De afkeer van zijn nieuwe theorieën werd hem niet verheeld, en dat prikkelde hem tot onrechtvaardige woede en tot een al te rustieke brutaliteit, welke weinig strookte met de universeele menschenmin, het grondthema van zijne stelsellooze moraal. Over die woede en brutaliteit gevoelde hij dan later weer een hartstochtelijk berouw; en zoo kwelde hij zich zelven en zijne genooten met driften en scrupules. Zoowel uit de mededeelingen van Tchertkoff, als uit die van Tolstoj-Zoon, krijgen wij den indruk dat het leven op Jasnaïa Poljana, in de laatste jaren van Tolstoj's leven, tot een hel geworden was. Tchertkoff beklaagt den held, de jonge Tolstoj de heldin uit deze wrange tragedie, maar geen van beiden gevoelt het tragische karakter (d.i.: het noodlottige, onafwendbare, boven menschelijke kracht gaande) van het conflict. Wij behoeven, gelukkig, geen partij te kiezen! Beide boeken zijn nuttig om te komen tot een eigen voorstelling der gebeurtenissen. De fanatieke, maar wat weinig menschelijke, bewondering van Tchertkoff voor het Tolstojanisme, méér nog dan voor Tolstoj, is, zonder eenigen twijfel, een kracht. En die kracht erkennen wij en waardeeren wij in zijn geschrift. In den aarzelenden, onzekeren toon van Leo L. Tolstoj mìssen wij juist kracht. Er is in zijn werk een teedere eerbied voor een geliefd verleden, die er de grootste waarde aan geeft. Verder laat hij zoo nu en dan de stem hooren van het gezond verstand, die nooit zijn uitwerking op gezonde ooren mist. Maar desondanks geeft de schrijver ons geen blijvenden indruk mede, omdat hij de consequenties zijner opvattingen niet heeft aangedurfd. J.J. VAN VOORNE. |
|