Den Gulden Winckel. Jaargang 22
(1923)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen nieuwe roman van Mme ColetteIN haar voorlaatste boek, La Maison de Claudine (1922), had het persoonlijke, d.i. subjectieve, element gepredomineerd: haar jongste werk, een roman, Le Blé en HerbeGa naar voetnoot1) getiteld, is géen verhaal uit eigen zacht-melancholische herinnering opgeteekend, wat niet wegneemt dat ook op dezen ‘roman d'invention’ Colette's vrouw- en schrijfsterspersoonlijkheid een bescheiden, doch immer herkenbaren stempel drukte. Eens te meer valt hier te genieten van Mme de Jouvenel's beschaafd-verstandelijk en tevens scherp-dichterlijk talent, dat haar rangschikt onder de allereersten van haar tijd en ongetwijfeld tot de beste promoveert van haar vrouwelijke ‘confraters’. Eens te meer proeven wij hier langzaam en zuinig de geurige spijs van haar benijdenswaardig exacte epitheta, - in de weergaloos juiste keus harer kleur- en geurbepalingen ligt het geheim harer wonderlijke evocatie-kunst -; eens te meer laten wij ons wellustig wikkelen in het donzig-omhangend weefsel harer atmosfeer-weergave; eens te meer waardeeren wij de kuischheid waarmede het oude, immer nieuwe mysterie zich hult, verwacht, en zichtbaar onder harmonieuze sluiers; en eens te meer ervaren wij op 't eind, dat, zeldzaam en oorspronkelijk, Mme Colette dien band van dankbaarheid en haast gewijde medeevolutie, welke haar aan haar jonge helden bond, weet door te weven tot in 's lezers ontvankelijkgestemd gemoed. Le Blé en Herbe heeft bijna geen onderwerp: slechts een gegeven. Philippe en Vinca, als broer en zuster opgegroeid in gemeenschappelijke vertroetelingen, vacanties-aan-zee, gekibbel en spel, hebben dien subtielen leeftijd bereikt waar de eischen der samenleving een eerste, en daardoor tragisch en uitzonderlijk gewaand ‘halt’ roepen tot de uitbundige puberteitsverlangens van den enkeling. Dit boek sterkt ons in de meening dat ten slotte alle ‘romantiek-romans’ het conflict tusschen individu en maatschappij tot al of niet voorbedachte strekking hebben. Sommige laten moreele, godsdienstige of actualiteitsfactoren optreden als verlevendigende dramatiek-elementen; zéer enkele, gelijk Le Blé en Herbe, bepalen zich tot het groote, naakte kernfeit, en die strengheid van contouren is, voor het werk van een krachtig kunstenaar, een moeilijk te bereiken, | |
[pagina 157]
| |
sculpturale schoonheid te meer. Vergelijk b.v. eens dezen gewonen en goed geëquilibreerden Philippe, ongeduldig om zijn ontwaakte verlangens in daden om te zetten en daartoe gebruik makende, ‘mangeant son blé en herbe’, van de ontmoeting met de stille, sensueele Madame Dalleray, - met den groven genieter, den zelfzuchtigen cynicus, dien Raymond Radiguet ons in Le Diable au Corps voorstelt als het slachtoffer der oorlogsdemoralisatie, en wien de ongebreidelde jeugdbegeerten eveneens een gewetensplicht oplegden, te zwaar voor wat wij zouden kunnen noemen: zijn maatschappelijke schouders. Hij gaat gebukt onder zijn moraalbegrip, zijn neurasthenische zelfontleding en de omringende genot-hysterie van de militaire geweldjaren. Philippe daarentegen is een jonge, in bosch en rots ademende heiden, ‘à qui l'éducation laïque n'a pas donné Dieu comme spectateur’ (p. 230), - gelijk Colette-zelve - en die zijn waarheidslievendheid en zijn leugens afmeet naar de eischen van zijn verhouding tot Vinca, wie hardhandigheid en verdriet bespaard moeten blijven. En Vinca? de jongensachtige, flinke, taaipezige en sportieve hartelijke meid, in wie een grenzelooze schat van vrouwelijke toewijding en een onbeperkte macht van hartstochts zelfbehoud sluimert, ongeweten van haar goedhartige omgeving, ‘les Ombres’, zooals Colette noemt allen die, buiten het felle licht dezer blauwbestraalde jonge-menschen-liefde, in den schemer van het normale leven de ritueele gebaren verrichten van hun kalmgesleten, huishoudelijk bestaan. Vinca is een creatie zooals wij er weinig kennen. Want ofschoon zij in geenen deele lijkt op de cliché's der miskende, verliefde, mooie, egocentrische, uit-wanhoop-flirtende, sonnetten schreiende en op tennis en slagroom beluste bakvischjes, leeft in háár, wat zoovele bekende of duistere clicheerders in hun wellicht (helaas!) vaak levensgetrouwe verliefde-meisjestypen tot dramatische uiting wilden doen komen: - de Vrouw.
8-8 '23. MARTIN PERMYS. |
|