De zoon volgde den vader daarin op, na in 1907, op zijn verjaardag, gepromoveerd te zijn tot doctor in de medicijnen op een proefschrift, dat duidelijk de dubbele belangstelling van Martineau verraadt: ‘Le roman scientifique d'Emile Zola; la medicine et les Rougon-Macquart’.
In zijn studententijd kreeg Martineau den prijs voor poëzie, ingesteld door het helaas reeds lang verdwenen tijdschrift ‘La Plume’; deze werd hem toegewezen door een jury bestaande uit Jean Moréas, Emile Verhaeren en Henri de Regnier, (1904).
Tot 1907 publiceerde Martineau drie bundels poëzie. Deze zijn thans uitverkocht en zeldzaam: ‘Les Vignes mortes’ (1905), ‘Mémoires’ (1906) en ‘Acceptation’ (1907). Zie hier een proeve van zijn sierlijke rijmoefening; genoemd: ‘Arabesque’:
‘L'eau sans ride tait son aveu,
Mais le ciel léger s'y reflète;
Ainsi ce sourire des yeux,
Cette complicité secrète,
Sans troubler la marche du jour,
N'ont trahi le furtif amour
Que pour une âme ivre de songe,
Préférant le myrte au laurier
Et qui ne veut plus s'éveiller
De son délire ou de son mensonge’.
Na dat jaar begint zijn werkzaamheid als criticus. En in een gestadigen groei werd hij tot wat hij nu is: een der betrouwbaarste, geestigste gidsen van dezen tijd. Hij publiceerde een gansche reeks van plaquettes: over Eon, Fons, Jaloux, Lavaud, Montfort, Porché, Vaudoyer, Carco, Benoit, Lièvre en twee grootere biografische werken: ‘La Vie de P.J. Toulet’ en ‘Louis Thomas’. Behalve in ‘Le Divan’ vond ik bijdragen van Martineau in ‘La Revue Universelle en ‘Le Monde Nouveau’, waarvan de directeur, onze landgenoot E. van der Vlugt, door zijn huwelijk een neef van Martineau is. Het zou te wenschen zijn dat deze reeks, voor het overgroote deel voortreffelijke èn voortreffelijk-geschreven, opstellen in een waardig boekdeel werden samengelezen.
In 1912 publiceerde Martineau een boekje dat geen stendelaar bij de studie van zijn geliefd onderwerp kan missen: ‘L'Itinéraire de Stendhal’Ga naar voetnoot1).
Dit boekje begint met een zin, waarin duidelijk de beteekenis en de omvang der Stendhalstudie worden uitgesproken: ‘Rien de ce qui touche à Beyle-Stendhal ne nous est indifférent’. En Martineau, getrouw aan dit beginsel, is door onafgebroken onderzoek en liefde geworden tot een der betrouwbaarste en trouwhartigste stendelaars van thans. Zijn Itinéraire, opgevat na de eerste, zeer onvolledige, proeven op dit gebied van Léautaud,Ga naar voetnoot1) wordt zelfs geciteerd en geroemd door Arbelet, die toch werkelijk niet spoedig tevreden is, wanneer het Stendhalstudie betreft!Ga naar voetnoot2)
E. van der Vlugt
Directeur van ‘Le Monde Nouveau’
Als stendelaar geeft Martineau verder in ‘Le Divan’ een accurate en vrijwel volledige ‘Chronique Stendhalienne’; maar... zijn ‘Physiologie de Stendhal’, in 1912 aangekondigd als zijnde ‘in voorbereiding’, is nog niet verschenen. Dat is jammer. In 1921 gaf Dr. Martineau de practijk te Coulonges-sur-Autize eraan. Hij vestigde zich, met zijn gezin, te Parijs, leerde het boekhandelaarsvak en vestigde zich als boekverkooper en uitgever in het klassieke kwartier Paris VIGa naar voetnoot3). Als uitgever deed hij in korten tijd wonderen.Ga naar voetnoot4)
Hij gaf allereerst een aantal boeken van TouletGa naar voetnoot5),
| |
een ‘Hommage à Paul Valéry’ en is tot nu toe het beste en handigste verzamelwerk over den dichter, die, op dezen tijd, in zijn land, den grootsten invloed oefent. Het November-nummer 1922, heette ‘Casanova et Nous’ en bevatte alleraardigste bijdragen.
Bijzonder belangrijk was ‘Hommage à Elémir Bourges’, den werkelijk te weinig gekenden en gewaardeerden meester (April 1923).
Le Divan, met zijn extranummers, gesteund door de uitgeverij en den boekhandel in de Rue Bonaparte, vormt het centrum van een frissche en forsche geestelijke beweging, die bepaald wordt door den geest van Martineau, in wien ernst en karaktervastheid samengaan met zwier en fantasie. Over Monfort en zijn ‘Les Marges’, niet minder te waardeeren als ‘Le Divan, een volgende maal.
J. GRESHOFF. |
-
voetnoot1)
- ‘Le Divan’, Rue Bonaparte 37, verschijnt tien keer per jaar; de prijs voor het buitenland wordt niet opgegeven, voor Frankrijk 20 franken.
-
voetnoot2)
- ‘Le Marges’, administration: Librairie de France, Boul. St. Germain 110, Paris. Prijs per jaargarg van 12 nrs. voor het buitenland 22 franken.
-
voetnoot3)
- De biografische bizonderheden, welke thans volgen, zijn ontleend aan een particulier schrijven van Dr. Martineau. Men vindt ze ook in: Robert de la Vaissière: ‘Anthologie Poétique du XXe Siecle’ (Crès, Paris 1923). Aan dit boek, in twee deelen, heb ik tal van biografische en bibliografische gegevens, in dit artikel verwerkt, ontleend. Daarvoor is het nuttig. Overigens is het een door en door slecht boek, getuigenis van partijdigheid, kleinzieligheid en volkomen afwezigheid van liefde en begrip voor poëzie. Het is een gevaarlijk werkje. Want wie meent hierin een beeld te vinden van het hedendaagsche Fransche lierdicht, wordt bedrogen. En wie het koopt kan zijn geld betreuren.
-
voetnoot1)
-
Henri Martineau: ‘L'Itinéraire de Stendhal’, Paris, Société des Trents, Albert Messein, 1912.
De slonzige mijnheer Vaissière geeft in zijn ‘Anthologie poétique du XXe Siècle’ tome second (Paris, 1923) blz. 48 dezen titel verkeerd op.
-
voetnoot1)
- Zie: ‘Les Plus Belles Pages de Stendhal’. (Mercure de France).
-
voetnoot2)
-
Paul Arbelet: ‘La Jeunesse de Stendhal’. Bibliothèque Stendhalienne (appendice aux Oeuvres complètes). Paris, Edouard Champion 1919, 2 dln. Hij zegt: ‘l'excellent itinéraire de M.H.M.’ (II. 4).
-
voetnoot3)
- Na eerst zijn adres gehad te hebben in de Rue Alexandre-Parodi 4 (X) woont ‘Le Divan’ thans rue Bonaparte 37 (VI).
-
voetnoot4)
- Een catalogus van ‘Les Editions du Divan’ verscheen in 1923.
-
voetnoot5)
-
Toulet (geb. te Pau 5 Juni 1867, gest. te Guéthary 6 Sept. 1920 omstreeks 12 uur in den middag). Op dezen verrukkelijken, meesterlijken prozaschrijver en dichter kan ik niet genoeg wijzen. Zoolang men dit werk niet door en door kent, kent men de jonge Fransche litteratuur niet. Ik kan uit zijn, niet omvangrijk, oeuvre geen keuze doen; alles is mooi, bekoorlijk en belangrijk.
Zie hier de titels van zijn romans en novellen: ‘Monsieur du Paur, homme public’; ‘Le Marriage de Don Quichotte’; ‘Les Tendres Ménages’; ‘Mon Amie Nane’; ‘Comme une fantaisie’; ‘La Jeune fille verte’; ‘Les Contes de Béhanzigue’. Te verschijnen: ‘Les demoiseles La Mortague’. Verder: ‘Le Souper interrompu’ comédie; ‘Les Trois impostures’ (aphorismen); ‘Contrerimes’ (poëzie). - De roman: ‘La Tournée du Petit Duc’ verschenen onder den naam van Willy (pseudoniem voor Henri Gauthier-Villars) is inderdaad door Toulet geschreven. Zie verder: de correspondance van Toulet en René Philipon (Paris, 1921) en Henri Martineau: ‘La Vie de P.J. Toulet’ (Paris, 1921). In ‘Monsieur’ (Augustus 1923) 4e jaarg. No. 44, Editions Jacques Hébertot, Avenue Montaigne 15 Paris VIII, schrijft, bij plaatjes van Zyg Brunner, Pierre de Trévières een nogal aardig stukje over ‘Noctambules’. Hierin vertelt hij eenige anecdotes over Toulet, maar hij spreekt abusievelijk van ‘Mon Amie Marie’.
-
voetnoot1)
- De vriend is de bibliofiel en Touletbewonderaar René Philipon. Deze heeft Toulet, die toen reeds te Guéthary ziek lag, nooit gezien.
-
voetnoot2)
-
Jean-Marc Bernard, ‘Oeuvres’, 2 deelen. Paris, ‘Le Divan’ 1923. Hierin zijn opgenomen de ‘Reliquiae’ van Raoul Monier.
Bernard: geboren te Valence-sur-Rhône, 4 Dec. 1881; gesneuveld 9 Juli 1915 (zes uur 's morgens) tusschen Souches en Le Cabaret Rouge.
Monier: gesneuveld voor Thiaumont 4 Juli 1916.
Zij stichtten samen ‘Les Guêpes’ in Januari 1909. Medewerkers: Toulet, Carco, Martineau, Clouard, Thomas, Marsan, Noisay, de Poncheville. ‘Les Guêpes’ verschijnt tot eind 1912. - Zie: Maurras ‘Tombeaux’ (Paris 1921) blz, 76-79 en 188-193; en: ‘La Revue fédéraliste’, Lyon No. 34 (4e jaarg.) April 1921: Hommage à Jean Marc B.
-
voetnoot1)
-
Carco (geb. 3 Juli 1886 te Nouméa) [Men zeide mij dat hij eigenlijk Carcopino heet. Hiervan heb ik geen bevestiging kunnen krijgen. Ik weet echter wèl dat die naam in Fr. voorkomt] schreef zeer veel, wellicht te veel: gedichten, romans, novellen, een tooneelstuk en studie's meest over schilderkunst. Aan te raden is de bundel poëzie: ‘La Bohême et mon Coeur’ (Paris 1922); de bundels vertellingen: ‘Au coin des rues’ (Genève 1919) en ‘Maman Petitdoigt’ (Paris 1922); de romans: ‘Jésus-la-Caille’ (Paris 1914); ‘L'Homme traqué’ (Paris 1922); ‘Vérotckha’ (Paris 1923). - Carco kreeg in 1922 de groote Prix du Roman van de Académie française. Men zie: ‘Francis Carco, racontè
par lui même’ (Paris 1921); Henri Martineau: ‘Francis Carco’ (Paris 1921); Joseph Peyré: ‘Francis Carco’ (Pau-Pyrenées 1923).
-
voetnoot2)
-
Clouard, oorspronkelijk nauw verbonden aan de Action française, is later afvallig geworden. Schreef: ‘La Cocarde de Barrès’ en ‘Les Disciplines’, gaf drie studiën van Maurras (Verlaine, Brunetière en Barrès) uit met een voorrede: ‘Charles Maurras et la Critique des Lettres’ (Paris s.d.).
-
voetnoot3)
-
Derème (ps. voor Philippe Huc) geb. te Marmande den 13den Februari 1889. Was een der levendigste en geestigste medestanders van de groep der ‘fantaisistes’ (zie noot betreffende Jean Pellerin). In 1922 werd hij gekozen ter vervanging van Joachim Gasquet in de groep der Pléiade. Hij maakt daarvan deel uit mèt de zes voortreffelijke dichters: Valéry, Camo, Mazade, Magallon, Derennes en Anna de Noailles.
Derème is een zeer actief dagbladschrijver (men herinnert zich zijn interessante enquête in de Eclair over de ‘miskende’ schrijvers uit den laatsten tijd). Als spiritueel en vooral zeer elegant poëet leeren wij hem kennen in ‘La Verdure Dorée’ (Paris 1922).
-
voetnoot4)
-
Derennes, schrijft in het Fransch en in het Provençaalsch. Een bundel in de langue d'oc: ‘Las Alegorias apasiéunadas’ wordt aangekondigd in ‘Perséphone’ (Paris). Deze uitgave is niet gedateerd. Het gedicht is geschreven in de jaren 1905-1919. Derennes schreef verder een reeks van ongeveer twintig romans en novellenbundels. Deze ken ik niet. Wel ken ik en kan ik van ganscher harte aanbevelen: Le Bestiaire sentimental: ‘Vie de Grillon’ en ‘La chauve souris’ (aangekondigd is: ‘La Société des Fournis’). Deze boeken verschenen, zonder jaartal, bij Albin Michel te Parijs.
-
voetnoot5)
-
Drouot (geb. te Vouziers, 21 Mei 1886, gesneuveld voor Lorette, 8 Juni 1915). Zijn voornaamste werk is verzameld in ‘Poèmes cholsis’ (met biografie van Abel Doysie en portret door Maurice Savignon) (Paris, s.d.).
‘Eurydice deux fois perdue’ verscheen door de goede zorgen van Jean-Louis Vaudoyer, met een voorrede van Henri de Regnier, bij de Société Littéraire de France. De uitgaven van deze firma zijn thans overgegaan in het fonds van den uitgever Georges Crès te Parijs.
-
voetnoot6)
-
Eon (geb. te Fontenay-le-Comte, in de Vendeé, 17 Juli 1879). Hij is doctor in de rechten en vice-president van de Conseil de préfecture de l'Orne. Zijn eerste gedichten verschenen onder verschillende pseudoniemen o.a. Johan de la Lune of Noë. ‘La vie continue...’ poésies 1909-1919. (Paris, 1919).
Zie: Henri Martineau: Silhouettes, Francis Eon. (Paris, 1909).
-
voetnoot7)
-
Du Fresnois, was een vriend van den betreurden Henri Alain-Fournier (‘Le Grand Meaulnes’), criticus en novellist, een van de meest actieve medewerkers van ‘La Revue critique des ideés et des livres’.
Verdwenen in 1914.
-
voetnoot8)
-
Henriot (geb. te Parijs, 3 Maart 1889); dichter, romancier, essayist. Bekend werd zijn enquête: ‘A quoi rêvent les Jeunes Gens (Paris, 1912).
Poësie: ‘La Flamme et les Cendres’ (Paris 1914), ‘Aquareues’ (Paris 1922).
Een zestal romans. Aan te bevelen: ‘Valentin’ (Paris, 1919), ‘Le Diable à l'Hôtel’ (Paris 1919), ‘Aventures de Sylvain Dutour’ (Paris 1923); critiek: ‘Courrier littéraire’ (Paris 1922). Henriot is verbonden aan het dagblad ‘Le Temps’.
-
voetnoot1)
-
Jaloux (geb. te Marseille, 19 Juni 1878) schreef een vijftiental romans en een zestal bundels novellen. Zeer aan te bevelen: ‘Les Profondeurs de la mer’ (Paris, 1918).
Hij debuteerde in 1896 met een bundel gedichten, in den trant van Henri de Regnier: ‘Une Ame d'Automne’. Jaloux is een van de vruchtbaarste en daarbij een der allerbelangrijkste romanciers van de jonge generatie. Zie: Henri Martineau: Silhouettes, Edmond Jaloux (Paris, 1911). ‘Les meilleurs livres de Jaloux sont ceux où il a pu déployer les délicatesses de pastel qui font le charme de ‘l'Incertaine’ et de ‘le Reste est silence’. (Lalou).
-
voetnoot2)
-
Lavaud (geb. te Terrasson, Dordogne, 9 Augustus 1883, jurist, directeur-adjoint de l'office national du crédit agricole. ‘Imageries des Mers’ (Paris, 1919).
-
voetnoot3)
-
Lièvre, naar mijne meening een der allerinteressantste critici van dezen tijd.
‘Esquisses Critiques’ (Paris, 1921).
Zijn litteraire werk: ‘Une amitié’ (roman); ‘Ah! que vous me plaisez’ (dialogue moral) etc. ken ik niet. Hij schreef een ‘Iphigénie’ in proza (Paris, 1922). Pierre Lièvre promoveerde tot doctor in de rechten op een proefschrift over: ‘Le commerce international des bois’. Dit proefschrift draagt een motto van Mallarmé: ‘Un labeur sur lequel sanglote de s'interrompre ma noble faculté poëtique’.
Zie: René Martineau: ‘Pierre Lièvre’ le Divan No. 84, Dec. 1922.
-
voetnoot4)
-
Marsan (geb. te Bari in Italië 1882). Litterair criticus aan de Action française, jarenlang medeleider van de ‘Revue critique des idées et des livres’.
‘Amazones’ (Paris, 1923); ‘Les Cannes de M. Paul Bourget et le bon choix de Philente, suivi de neuf portraits: Barrès, Moréas, Bourget, Alphons XIII, Taine, Barbey, Baudelaire, Balzac, Stendhal: (Paris, 1923); ‘Chronique de la Paix ou la Vie quotidienne des français après la guerre’ (Paris, 1923).
-
voetnoot5)
-
Pellerin (geb. te Pontcharra, Isère, 24 April 1885 - gestorven te Chatelard in Savote 9 Juli 1920).
Journalist (medewerker aan de ‘Intransigeant’) en romancier; maar in de eerste plaats: een charmant dichter. ‘En Allant’ (Paris, s.d.; waarschijnlijk 1912); ‘La Romance du Retour’ (Paris 1921); ‘Le Bouquet mutile’ (met voorrede van Carco) (Paris 1923).
Hij behoorde tot de z.g. ‘school’ de fantaisistes, waartoe men rekent: Carco, Derème, Toulet †. Jean Marc †, Apollinaire †, Salmon, Vérane en soms ook Divoire, Bizet en Fagus, Zie: ‘Le souvenir de Jean Pellerin’ Le Divan No. 76 (14e jaarg.) Feb. 1922.
-
voetnoot6)
-
Thaly. Van dezen dichter, aan wien Martineau hecht, weet ik niets meer dan dat ik wel eens een aangenaam en fraai vers van hem las, als b.v.
O ville de François Villon et de Verlaine,
Me voilà donc foulant eneor tes beaux pavés!
Oublieux des torpeurs de la maison lointaine,
Les soleils du plaisir dans la nuit sont levés!
Je pourrai me mêler à la foule inconnue,
N'être qu'un flot parmi ton océan humain,
Monter le boulevard, descendre l'avenue
Et voir mille beaux yeux passer sur mon chemin.
O Paris, sous tes feux d' eléctricité blonde,
De toutes ses splendeurs me voilà le témoin;
Ce soir, j'entends encor battre le coeur du monde!
O solitaires jours que vous ne semblez loin!
-
voetnoot7)
-
Thomas (geb. te Perpignan 21 April 1885). De bibliografie van Thomas telt, ongerekend tallooze tijdschriftartikelen, acht en vijftig nummers, verdeeld in vier hoofdstukken: I ‘Ouvrages originaux et signés par L T’; II ‘Publications de Textes’; III ‘Traductions de l'Anglais’, IV ‘Livres attribués à Louis T.’.
Hij werkte aan meer dan 130 verschillende tijdschriften, zoo in Frankrijk als daarbuiten, mede! Hij bediende zich van eenige pseudoniemen. Bekend zijn: ‘Capitaine Z.’; Henry Dugard; ‘Panurge’; Georges Pierredon; ‘un lieutenant des Chasseurs’; Marquis de Z.; Suzy Leparc.
Voor zijn strategische, economische en coloniale studiën koos hij den naam Henry Dugard. Als Suzy Leparc schreef hij een zeer grillig en soms zeer boosaardig, maar altijd ook zeer geestig boekje, dat ik onlangs, toevallig eigenlijk, las: ‘Petits mémoires de la Vie Littéraire’ (Paris, 1910). Thomas publiceerde met Arthur Symons in 1908 de ‘Poësies de Choderlos de Laclos’ van wien tot dien tijd geen gedichten bekend waren.
Van zijn monumentale ‘Correspondance générale de Chateaubrand’ verschenen 5 deelen; merkwaardig is ook zijn uitgave van de ‘Oeuvres de Lucile de Chateaubrand’ met een uitvoerige blographische inleiding, (Paris 1912).
Na den oorlog, van begin 1919 af, woont Thomas te New York; thans als correspondent van de Figaro.
Thomas heeft van den aanvang mede gewerkt aan de Action-français, dagblad; hij kwam hierbij door zijn vriend Lionel des Rieux, die hem aan Ch. Maurras voorstelde; maar L.T. is nooit - ondanks zijn liefde en bewondering voor dien Meester - tot de royalistische organisatie toegetreden.
Zie: Henri Martineau ‘Louis Thomas’ (Paris, 1922).
-
voetnoot8)
-
Vaudoyer, dichter, romanschrijver en criticus ‘Poésies’ (1906-1912); ‘Rayons croisés’ (1913-20). Van zijne romans raad ik aan: ‘Les Papiers de Cléonthe’ en ‘La Reine évanouie’. ‘La muse de Vaudoyer a la voix d'un Chénier qui aurait lu Baudelaire’ (Lalou).
Zie: Henri Martineau: J.L. Vaudoyer (Paris, 1919).
-
voetnoot9)
- Zavie is een lofwaardig verteller en een boeiend reisbeschrijver. Van ‘Sous les murs de Bagdad’ (Paris, 1920) - een verrukkelijk ironische roman van avontuur - heb ik zeer genoten. Deze roman is opgedragen aan Jean Pellerin. Zavie behoort tot een groep van jonge schrijvers, die aan een maandelijksch diner (het diner du Bassin de Radoub) bijeenkwamen: Béraud, Benoit, Billy, Bizet, Carco, Deffoux, Mac Orlan (pseudoniem voor P. Dumarchais òf Pierre Dumarchey, volgens Lucien Aressy: ‘La Dernière Bohème’ Paris 1923), Dorgelès, Derème, Dieudonné, Warnod.
|