Vier interviews
III. Met de actrice
DE groote actrice was bezig haar verzameling paardenharen te rangschikken, toen ik binnenkwam. Ze reikte me kameraadschappelijk de hand en zei: ‘Ik zie het wel - u lacht! Ja, zoo zijn wij tooneelspeelsters.... U dacht mij te vinden bij het instudeeren van Ophelia, of verdiept in Schnitzler? Maar ik geloof, dat de paardenharen mijn eigenlijke roeping zijn. Ziet u eens: zwarte, witte, bruine - mooi, nietwaar? Bucephalus is erbij, en mijn eerste hobbelpaard....’ Ze lachte schalks, doch met onmiskenbaren weemoed. ‘Oh! ik weet soms niet wat mij méér boeit....’ Met het hoofd in de handen bleef zij peinzend zitten.
Ik waagde het te vragen: ‘U bent immers te Antwerpen geboren?’
‘Te Antwerpen, ja,’ antwoordde ze, ‘of te Amsterdam, neen: Winterswijk.... Ik weet het niet. Niemand weet het. Mijn vader, die notaris was, neen, lantaarnopsteker en-gros, geloof ik, wilde nooit dat zijn kinderen naar hun geboorte vroegen. Mijn moeder stierf jong, enkele dagen vóór zij mij ter wereld bracht. Dat was in 1904.’
‘U bent dus negentien jaar?’
‘Ja. Dat verwondert u?’ Zij glimlachte vroolijk door haar tranen heen.
‘Omdat u de vorige week uw vijfentwintig-jarig jubileum vierde....’
‘Ik zal 't u zeggen. Ik werd geboren in een huis, waarin vroeger een schouwburg was gevestigd. Mijn ouders, wier eenig en eerste kind ik was, waren toen zes jaar getrouwd. Zes en negentien is -?’
‘Vijfentwintig,’ antwoordde ik getroffen. ‘Inderdaad....’
‘Zoo meende ik dus volkomen tot jubelen gerechtigd te zijn. Dat doet men trouwens nooit te vroeg.’
‘Werd u van kind af aan voor het tooneel opgeleid?’
De actrice reikte mij een knipsel uit een der groote bladen over: ‘Ziehier een vroeger interview; misschien kan het u van nut zijn’.
Ik keek het in. ‘Maar dat is een vraaggesprek met een van uw tooneelzusters....’
‘O...,’ zei ze achteloos. ‘Het doet er weinig toe. 't Is alles hetzelfde. U zoudt het ook zelf kunnen maken.’ Ze ging rechtop zitten en vervolgde rad: ‘mijn ouders waren er zeer tegen dat ik aan het tooneel ging. Mijn vader, die uiterst streng en orthodox was, had mij voor den handel bestemd, of voor deurwaardersklerk. Maar reeds toen ik een maand oud was, bleek dat voornemen onuitvoerbaar. Ik verzette mij met alle macht ertegen. Toen ik mijn eerste tand kreeg, hoorde Coquelin mij huilen. Hij greep de handen van mijn ouders en zei ademloos: “de stem van Adrienne Lecouvreur!” Van dat oogenblik was over mijn toekomst beslist. Daar ik op school niet wilde leeren - ik weet nòg niets,’ zei ze beminnelijk-eenvoudig, met haar teer amsterdamsch accent; ‘als er een engelsch woord in een van mijn rollen voorkomt, kan ik 't niet uitspreken, maar dat kunnen de meeste van mijn collega's gelukkig óók niet - daar ik dan op school niet wilde leeren, werd ik in de kost gedaan bij een jeugdvriendin van mijn moeder, een ouvreuse. Ik was toen negen maanden. Des avonds borg de arme vrouw mij in de garderobe van den schouwburg, en eens zelfs in een ongebruikte kleedkamer. Dat is mijn debuut aan het tooneel geweest. Sedert dien tijd ben ik alleen nog opgetreden bij mijn jubileum. Maar gelukkig heb ik vele vrienden. Men interviewt mij voortdurend, en zoo is mijn naam dan voortdurend op aller lippen. Nu weet u alles’.
Ik dankte buigend. ‘Wat is uw meening over de hedendaagsche tooneelspeelkunst?’ vroeg ik.
‘Ik heb er geen meening over,’ antwoordde ze openhartig. ‘Dat heeft niemand, en dat kan ook niet. Ten eerste is het al sinds lang geen spelen meer, en nog minder kunst. Het zou nog beter zijn, wanneer in die omstandigheden ook van