Den Gulden Winckel. Jaargang 22
(1923)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Dr. Giacomo PrampoliniIN het najaar van 1921 kreeg ik te Brunate toevallig een nummer van ‘Il Convegno’, waarin een zekere Prampolini vertalingen van Nederlandsche poëzie publiceerde, in handen. Wat later bezocht ik te Milaan Dr. Enzo Ferrieri, den leider van ‘Il Convegno’, die toen nog niet geïnstalleerd was in het overrijke en statige Palazzo Gallarati-ScottiGa naar voetnoot1), maar een, overigens alleraardigsten, kleinen boekwinkel in de Via del Monte Napoleone hield. Wanneer men in Milaan komt moet men een bezoek brengen aan ‘Il Convegno’, dat een centrum van geestelijk leven in Noord-Italië is; evenals men moet gaan eten bij Savini in de Galleria, dat een centrum van welbehagen in Noord-Italië isGa naar voetnoot2). Is het een wonder dat Prampolini, verliefd op de schoonheid en verteederd voor al het goede der aarde, zoowel bij ‘Il Convegno’ als bij Savini kind is aan huis? Ik ontmoette hem voor het eerst in de wat sombere, maar heerlijk koele gelagkamer van het Hotel Genova te Arenzano, waar ik nadien zoo vele heerlijke dagen zou doorbrengen. Hij was bezig met de vertaling van een aantal gedichten van Boutens, en van stonde af verwonderde ik mij over de feillooze intuïtie waarmede Prampolini dadelijk en zonder aarzeling tot de beste en hoogste uitingen gaat. Het was een merkwaardige gewaarwording, in dat vergeten en verlaten visschersplaatsje te discussieeren over Nederlandsche poëzie, met een jongen Italiaan, die nog nooit buiten de grenzen van zijn land geweest was; die, in de loopgraven, éérst de Nederlandsche grammatica en daarna de Nederlandsche litteratuur had bestudeerd en tot de overtuiging was gekomen, dat het zijn taak moest wezen om die litteratuur in zijn land op alle mogelijke wijzen bekend te maken. Prampolini bezocht Van Schendel en mij later herhaaldelijk te Alassio, waar wij vertoefden. En in 1922 was ik voor eenigen tijd zijn gast te Arenzano. In het voorjaar van dit jaar bezocht hij mij te Rapallo, waar ik ziek lag, en eenigen tijd later kwamen wij weer samen in zijn woonplaats. Ik heb dus volop gelegenheid gehad om hem van nabij te leeren kennen, in de eerste plaats als een voortreffelijk, hartelijk en trouw kameraad; maar ook als een buitengewoon conscientieusen geest, die, gedreven door de superieure nieuwsgierigheid der jonge zoekers (Pr. is nauw 24 jaar oud) de gansche wereldlitteratuur, ik mag wel zeggen: dag en nacht, doorspeurt naar schoonheid en wijsheid. Ik had gelegenheid om te ervaren hoe grondig | |
[pagina 130]
| |
hij onze taal en onze litteratuur kent en hoe hij steeds voort arbeidt aan zijn groote plan om systematisch belangstelling voor Nederland in Italië te wekken. Hij zette zich aan de studie van het middelnederlandsch. En werkt nu, in opdracht van een der grootste uitgevers, aan een vertaling van Ruusbroec's ‘Chierheyt’; hij zette zich aan de studie van het Friesch en vertaalde gedichten der jongfriesche lierdichters.
Dr. Giacomo Prampolini
Hij vertaalde verder proza van Arthur van Schendel, Margot Scharten-Antink, Couperus; poëzie van Boutens, Leopold, Henriëtte Roland Holst, Gossaert, Keuls, Van Eyck, Bloem, Danser, Van der Leeuw, Van Nijlen en Van de Woestijne. Deze vertalingen verschenen in ‘Il Convegno’, ‘Il Consiglio’, ‘Giornale di Poesie’Ga naar voetnoot1), ‘Poesie ed Arte’ en andere tijdschriften. Daarbij schreef Prampolini tal van artikelen over onze letterkunde, o.a. in het sindsdien verdwenen tijdschrift ‘Lo Spettatore’. De vertalingen zullen eerlang in eenige bundels verzameld verschijnen. Hoewel Dr. Prampolini in hoofdzaak met Nederlandsche litteratuur zich bezig houdt, geeft hij daarnaast ook vertalingen uit andere spraken. Hij publiceerde o.a. een vertaling van Wilde en van Wedekind, en vertalingen uit het Fransch, Spaansch, Portugeesch, Catalaansch, Provençaalsch, Deensch, Russisch, Poolsch, Letsch, Lithausch, Tsjechisch, Servisch, Nieuw-Grieksch, Arabisch en Perzisch. Ten slotte deel ik mede dat Prampolini van de vereeniging ‘Dante Alighieri’ een uitnoodiging om in het voorjaar van 1924 een aantal voordrachten in Nederland te houden, heeft ontvangen en aangenomen. Dan zal zijn hartewensch om het land, dat hij tot nu alleen maar kent uit de verbeeldingen der dichters, met eigen oogen te zien, in vervulling gaan. J. Gr.
De heer Prampolini was zoo vriendelijk het hier volgend artikel over den dichter Lòpez-Picó ter publicatie in ons tijdschrift af te staan. (Red. D.G.W.) |
|