Den Gulden Winckel. Jaargang 22
(1923)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVier interviewsGa naar voetnoot*)I. Met den schilder‘KOM gerust,’ had mij de schilder geantwoord, die zich den schoolkameraad van zijn jeugd blijkbaar nog herinneren wilde; ‘er komen hier telkens allerlei idioten... Ik zit hier om te werken, maar - que veux-tu? Jullie persvlooien moet óók leven...’ | |
[pagina 127]
| |
En zoo voerde dan op een blanken voorjaarsmorgen het trage lokaaltreintje mij naar het landhuis van den schilder, dat ik al spoedig herkende van de afbeeldingen in de geïllustreerde bladen: met zijn zestig meter hooge torens, zijn muren zonder een enkel venster, zijn platte, geheel glazen dak, zijn ondergrondschen ingang en zijn electrisch geladen hek.... De jonge en bekoorlijke echtgenoote van den schilder kwam mij tegemoet, sierlijk gedrapeerd in de door haar man met gestyleerde lelies beschilderde leeuwenhuid. Zij wees lachend de twaalf grommende bloedhonden terug, die zich reeds op mij geworpen hadden en schakelde den stroom uit. ‘U kunt veilig binnenkomen,’ schertste zij en ging mij voor naar de ondergrondsche deur, waardoor men slechts op handen en voeten de met rotsblokken gecapitonneerde hall kon bereiken. ‘Wilt u hier een oogenblik wachten? Ik zal mijn man waarschuwen.... Hij is héél hard aan het werk, en wil dan niet gestoord worden; maar u ontvangt hij graag, dat weet ik! Bekijkt u intusschen dit schilderij.... Het vergemakkelijkt de kennismaking....’ De meer dan levensgroote, liggende naaktfiguur, die den geheelen achterwand van de hall bedekte, had reeds mijn aandacht getrokken. De gelijkenis was, voor zoover ik die kon nagaan, voortreffelijk, en wat het overige betreft, kon ik niet anders dan de kieschheid van den meester bewonderen, die ook zelfs de verborgen schoonheid niet, in benepen burgerlijk egoïsme, voor zichzelf wilde behouden, maar zijn omgeving, zijn vrienden en kennissen, ja, zijn personeel en zijn leveranciers in de gelegenheid stellen - met een vorstelijk gebaar, dat den waren kunstenaar en zijn zielegrootheid kenmerkt - om tot in de geheimste schuilhoeken de bekoringen van zijn levensgezellin mede te genieten. Nog was ik bezig hierover eenige aanteekeningen te maken, toen de vriendelijke gastvrouw reeds terugkwam en mij verzocht haar te volgen. Zij ging mij voor langs een der zeventien trappen en vroeg al klimmend: ‘hebt u de lijn van mijn heupen opgemerkt? Die is heel bizonder.... Mijn man heeft vele honderden naaktstudies naar mij gemaakt - ze zijn meerendeels in particuliere verzamelingen -, maar op dit schilderij komt die lijn het best uit.... Hij wil het dan ook niet verkoopen.’ De meester was op zijn atelier, onder het glazen dak. Hij merkte mijn binnenkomst niet op en werkte ingespannen voort aan een ‘Stal te Bethlehem’. De aderen op zijn voorhoofd zwollen; herhaaldelijk verschoof hij zijn fluweelen baret of wierp hij die op een der met kussens overladen divans, waarmee het atelier bestrooid was. En voortdurend blies hij met nerveuze rukken geweldige rookwolken uit de beide pijpen die hij in den mond had. Na enkele oogenblikken kwam er ontspanning op het gelaat van den schilder; zich toevallig omwendend, bemerkte hij mij. ‘Ah...!’ Hij veegde de handen aan zijn zwart fluweelen slaaprok af, die met een roodzijden ceintuur achteloos was dichtgebonden. ‘Hoe gaat het.... Mij gaat het beroerd! Ja, beroerd.... Wat moeten we schilderen tegenwoordig? Alles is geschilderd....’ Hij zweeg even en voegde er aan toe, met beminnelijke nederigheid: ‘en dikwijls zoo goed.... Je verwondert je over Bethlehem, hè....’ Ik wees naar de wanden, waar honderden studies, schetsen, teekeningen hingen van naakte vrouwen en vrouwelijke lichaamsdeelen. Hij knikte. ‘Ja, ik heb àlle vrouwen geschilderd: blauwe, groene, paarse, gele.... Met àlle denkbare puisten, zweren, ettergezwellen.... Maar het is alles een weg naar de vergeestelijking. Je hebt mijn torens gezien? In de couranten - de courant is de melaatschheid op 't rotte lijf van de maatschappij - lachen ze erom.... Elk jaar laat ik een meter steenen méér op die torens zetten: ze symboliseeren mijn streven omhoog....’ De schilder wierp van de divan af, waar wij zaten, als gedachteloos een kluit blauwe verf uit een naast hem staanden emmer naar het schilderij. ‘Nee - daar doet ie 't niet.... Je moet niet altijd methodisch willen schilderen: de grootste kunstenaars waren de intuïtionnisten. Daarom góói ik soms met verf; je weet niet waar 't wel eens terecht komt.... Ja, ik schilder alleen uit emmers,’ zei hij, mijn blik volgend; ‘die belachelijke kleine tubes.... Je hebt de ramen gezien, die er niet zijn? “A gentleman never looks out of the window”, zegt Wilde. Ramen zijn vulgair. Door 't venster zie je de slager voorbijgaan, en de juffrouwen met eelt aan hun hielen, heel de alledaagsheid....’ Hij wees naar boven: ‘dat is mijn venster, de lucht, de oneindigheid.... Ja, 't gaat me beroerd. Waarom? Omdat ik werken moet. Het mooiste oogenblik voor den kunstenaar is dat van de ledigheid.... Als hij de nooit geschilderde dingen schildert, die hij nooit schilderen zal....’ Hij streelde met de naast hem hangende hand een ivoren, vijftiende-eeuwsch apostelbeeld: ‘dat kocht ik in Italië; verleden jaar maakte ik een auto-reis van veertien maanden door Italië; alles wat je hier ziet, heb ik er gekocht: die schrijn, dat altaarstuk, die stoelen....’ Zijn vrouw, die bij de deur was blijven staan, merkte op: ‘en ook die....’ Hij ging voort, peinzend: ‘we schilderen te véél. Er is àltijd te véél geschilderd. De fout van alle | |
[pagina 128]
| |
groote meesters is geweest dat zij schilderden eer zij dachten. Wat is er van Rembrandt anders overgebleven, behalve schilderijen? Niets. Geen enkele gedachte. Wij modernen dènken. Wij praten. Wij schrijven. Wij bouwen theorieën op. Wat was de pretentie van de Haagsche School? Dat ze teekenen kon. Poeah! Op de Academie zitten en neuzen, honden, koeiepooten, draperieplooien na-peuteren! Ga nu maar zelf eens na: kunnen wij teekenen? We maken een compositie: Elia, of: De Triomf der Innerlijke Gedachte, of: Het Wezen der transcendente Schoonheid, en daar is zóóveel abstracte theorie in, dat niemand meer aan teekenen denkt en de plaatselijke kunst-beoordeelaars van de groote bladen kolommen vol kunnen pennen over de gedàchte - waarvan ze evenmin wat begrijpen, overigens, als wijzelf.... Kunst is Onbegrijpelijkheid....’ De schilder streek ruw door zijn warrigen baard, haalde adem. Zijn vrouw poogde te vragen: ‘willen de heeren al een kopje t....’, doch reeds had hij twee kwasten gegrepen en in een extatische kunst-razernij ging hij wederom ‘De Stal’ bewerken, gedurig sprekend en intusschen een jongen struisvogel streelend, die uit een aan de zoldering hangende kooi was gewipt en zich nu aan zijn voeten had neergevlijd. ‘De maatschappij is rot.... Wij schilderen voor het ploertendom.... De Staat besteedt millioenen aan brugwachters en laat zijn kunstenaars omkomen. Als ik mijn vrouw niet had....’ Hij stiet haar met een geestdriftigen armzwaai het kopje thee uit de handen, dat zij hem reikte, en ging voort: ‘mijn vrouw heeft een zeer juiste kijk op mijn werk. Ik dank haar veel. Het is háár inzicht, dat mij het gelaat van Jozef blauw deed schilderen inplaats van groen, zooals ik het eerst had opgevat. Ik had hem de kleur der blijde hope willen geven, maar mijn vrouw - heb je de lijn van haar heup gezien? - zinspeelde op de blauwe maandag van Jozef's huwelijksrechten.... Aaah!’ - hij brieste als een wild dier in scheppingsdrang -; ‘ik weet het: de drie koningen moeten náákt zijn, náákt van nederigheid tegenover de majesteit van den jonggeborene, die hun aller koning is! En de maagd - náákt! Dat drukt haar armoede uit die haar rijkdom is! Zijn de os en de ezel en het paard dan niet naakt? Onder de naakte sterrenhemel? En denk eens aan de couranten die dit mooi zullen vinden!’ De verf vloog nu bij emmers door het atelier. Ik trachtte op te merken, dat het gekleed zou staan als.... Maar de meester hoorde mij niet meer; hij stompte met handen en voeten vleeschkleurige verf in het tegenstrevende doek. Zijn vrouw glimlachte en geleidde mij veilig naar buiten, waar de vogels zachtjes floten in de luwe voorjaarszon. Onder een slank en zilver berkeboompje zat een meisje in 't bleekrood, dat met een room. blank geitje speelde - het was afschuwelijk.... | |
II. Met den schrijver en de schrijfsterToen wij gezeten waren, vroeg ik den schrijver: ‘en waaraan bent u bezig?’ Hij streek zich met de hand over het bewolkte voorhoofd. ‘Aan niets, geloof ik.... Al sinds jaren ben ik aan niets bezig.... Onze organisatie kost veel tijd: commissies benoemen tot het oprichten van een coöperatieve uitgeverij (dat komt nu zéker in orde), tot de viering van het zooveeljarig bestaan.... Neen, ik heb niets onderhanden.... Of, ja toch: drie of vier romans.... Waarover ze handelen? Ik weet het niet.... Niet precies, tenminste.... Wij schrijvers zijn onszelf een raadsel. Dikwijls begrijpen we ons werk eerst wanneer het gedrukt is, en ook dan nog niet altijd.... Dit kan ik u wel zeggen: in een van die romans tracht ik de synthese (u weet: dat is hèt woord, tegenwoordig) van den romanschrijver te geven. Het eerste deel zal heeten: Het Papier; het tweede: De Inkt; het derde: De Pen; nu ja - en zoo verder. De verzameltitel is “Tiz, of de gevoelige Voeten”. Deze roman zal uit zeventien deelen bestaan, elk van vier vel, waarvan drie vel wit voor de namen der hoofdstukken. Voorts denk ik over een roman in vijf regels, met zes deelen aanteekeningen.... Ook heb ik in portefeuille een gesprongen, gefloten en gevlogen tragi-comedie met voetbal- en shimmyeffecten, een kritische essay over mijn eigen werk, een satire op mijn uitgever (die een zelfzuchtige ellendeling is, meneer; hij verdient al sinds jaren geld met mijn werk!), en een bundel van achteren af te lezen gedichten in drie lettergrepen. Dat is, geloof ik, alles....’ De schrijver was blijkbaar vermoeid door deze uiteenzetting. Een licht zweet parelde aan zijn slapen. ‘Inderdaad spant uw bezoek me in,’ zei hij welwillend. ‘Ik zal nu wel in jaren niet meer schrijven.... Maar wilt u ook niet eens met mijn vrouw spreken? Haar werk is héél interessant....’ ‘Ik wist niet, dat...,’ begon ik verrast. ‘O zeker! Wie schrijft er nièt, tegenwoordig! Ja, wij mannelijke auteurs sterven uit, bovendien; het is nu aan de vrouwen....’ Hij wees me den weg, en weldra zat ik tegenover zijn echtgenoote, de gevierde romancière, die op haar divan lag. Ze begroette mij vriendelijk en zei dadelijk: ‘u kijkt zoo naar deze rustbank.... Ja, het is de befaamde bank uit den modernen roman. Er is heel wat uitgeplozen op die bank.... Wat wilt u nog meer van me weten?’ | |
[pagina *8]
| |
‘Vertelt u mij iets van uw loopbaan, uw inzichten, uw werk.... Ik luister.’ ‘Het is alles heel eenvoudig,’ zei ze bescheiden. ‘Mijn naam begint met een Z. Dat is een onoverkomelijke hinderpaal voor de schrijverscarrière. Het eerste waarvoor ik zorgde, was dus een man te trouwen wiens naam met een A begon. U ziet het voordeel! In de opsomming, die de couranten geven van de leden van ontvangst- en huldigings-commissies, sta ik nu altijd vooraan. Dat is telkens een reclame. Als er iemand jubileert in de kunstwereld, als een buitenlander hier lezingen komt houden - altijd wordt mijn naam het eerst genoemd. Die buitenlander komt er trouwens weinig op aan; meestal is hij zelfs vervelend. Maar de couranten zeggen veel van het souper, dat we na afloop geven, en waarbij we natuurlijk de kunstredacteurs vragen. Ik zit dan naast een van hen....’ Ze beklopte, als door een gedachten-associatie gedreven, zacht de divan waarop zij lag, en vervolgde: ‘Wat zal ik u verder nog zeggen? Ik schrijf juist een handleiding voor schrijfsters en zij die het worden willen.... O, ik ben heel openhartig! Ik gun mijn kunstzusters een plaats in de zon! Vooral moet je heel jong beginnen. Dat verteedert den recensent van het plaatselijk blad, dien je trouwens dadelijk met je nieuwe voorjaarshoed en je eerste novelle moet gaan bezoeken. Hij komt natuurlijk al gauw op de thee; ziehier de kamer-inrichting die een jonge schrijfster voor zulke en andere gevallen noodig heeft....’ Ze richtte zich een weinig op en zag rond: ‘fotografische reproducties naar Rembrandt, Botticelli en Vincent van Gogh aan de wanden; liefst ook een portretkrabbel naar jezelf door een veelbelovend jong schilder die volkomen onbekend is; op de tafel een oude sjaal en een tinnen bord met noten en vruchten; op de piano de zwaarste fuga van Bach, opengeslagen, alsof je ze zoo juist gespeeld hebt; overal boeken, maar vooral Flaubert, Baudelaire, De Balzac, Dostojewski, waarvan er enkele open moeten liggen, met goed zichtbare potlood-aanteekeningen in margine; een schemerlamp, een theetafel....’ Ze sprong op, wat me de gelegenheid gaf ook iets over haar beenen te stenografeeren, en viel zichzelf in de rede: ‘maar ik zal eens gauw thee zetten!’ Toen dit gebeurd en het eerste kopje ingeschonken was, ging ze voort: ‘een schrijfbureau, dat vooral moet uitpuilen van de manuscripten - alle beschreven papier kan daartoe dienen - en waarop de portretten van minstens twee befaamde recensenten niet mogen ontbreken; sigaretten’ (ze bood me er een aan); ‘wierookpastilles; zoo mogelijk een open haard met kussens ervoor. Ik geloof dat ik de hoofdzaken genoemd heb....’ ‘De divan?’ vroeg ik. ‘Ja, en de divan!’ knikte ze haastig. ‘Hebt u iets onderhanden op het oogenblik?’ ‘Neen,’ antwoordde ze afwerend. ‘Och - dat is allemaal bijzaak, voorloopig. Ik heb een schetsje in een tijdschrift geplaatst, dat mij zeer in de gunst van den redacteur heeft gebracht. En ziet u, het is nu de kunst daarop zoo lang mogelijk te teren.... Om te beginnen houd ik me bezig met adressen mede te onderteekenen (mìjn naam bovenaan) tegen en voor van allerlei: spelling-vereenvoudiging, onderwijs-bezuiniging, schending van natuurschoon.... Ook moet ik zorgen in de Maatschappij der Letterkunde te komen.... De rest volgt vanzelf. Surtout pas de zèle. Le génie est une longue patience.’ Ik stond op om heen te gaan. Aan de deur zei de gevierde romancière nog: ‘ik denk tooneel-kritieken te gaan schrijven. Dat is niet moeilijk. En beoordeelingen van schilderijen-tentoonstellingen - dat is héél gemakkelijk. Dank voor uw bezoek! Schrijft u iets liefs over me in de courant?’ Ik beloofde het. J. EILKEMA DE ROO. |
|