Den Gulden Winckel. Jaargang 22
(1923)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRomans en novellenHet boek van Goha den Onnoozele, door Albert Adès en Albert Josipovici. Vertaald door Alice van Nahuys. - (Amsterdam, v. Holkema en Warendorff, 1923).Het was in Caïro. Een vriendin, die daar al achttien jaar woonde, bracht me indertijd het boek. ‘Dat moet je lezen. Lane heeft wetenschappelijk ons en het verdwijnend Egypte beschreven - maar deze twee - lieve hemel, dat je, wat je zóo goed kent, nog zoo goed weergeven kan!’ Ze was een en al bewondering. ‘Nietwaar, zoolang iets de glorie van het nieuwe heeft, dan kan je weergeven - maar als het bijna “stuk van jezelf” is, dat je dàn de romantiek er nog van ziet, dat is zeldzaam’. | |
[pagina 125]
| |
We lazen het boek en genoten, genoten bij iedere bladzijde, doch er was veel wat we aan moesten nemen maar niet kènden. Toen heeft ze ons meegenomen en ons getóond. We hebben huizen gezien, als dat van Goha's vader, negerinnen als Hawa, meisjes als Nur-el-Eïn. De Sjeik el Zaki en zijn Mabrouka - ze heeft er ons heengebracht. Lange uren hebben we in zoo'n harem doorgebracht - waar vrouwen van één man in vrede leefden, hun vreemde leven van droomen en intrigues, met als grens van hun intellect een paar verhalen uit de duizend en één nacht. Denzelfden Sheik hebben we gezien met zijn fanatieke leerlingen, met de Waddah-Alyçunes rond hem gehurkt tusschen de pilaren der El-Azhar. Goha, de Onnoozele, is voor mij het beste boek dat ooit over Egypte geschreven is. Dit is Egypte. Niet het Egypte van Cook's menschen of missionarissen, maar het waarachtig - warm levende, echte Egypte. Hoe iemand er echter toe komen kan, te zeggen, dat deze idioot in een andere maatschappij ‘een wijze zou zijn’, is mij een raadsel, en ik zou willen vragen: ‘in welk soort van maatschappij?’ Bovendien dit is geenszins (lijkt me) de bedoeling van de schrijvers geweest. Goha's tragiek ligt m.i. in het feit, dat Goha niet volslàgen idioot is; dat wat in onderbewustzijn geschiedt, bij hem automatisch naar buiten komt, doch bijna nooit door zijn gewoon bewustzijn geremd of verhelderd wordt. Wat de schrijvers (ik meen voor 't eerst in de literatuur) gedaan hebben, is: een idioot logisch te hebben verklaard, en het accent zijner tragiek te hebben gelegd op de onevenredigheid van zijn ‘voelen’ in verhouding tot zijn ‘denken’. Het ‘glissez mortels’ (ik behoud de ‘s’ achter mortels) zou ik willen veranderen in de oorspronkelijke zegswijze ‘glissons mortels’, daar wij allen liever lichtelijk over zekere passages moeten heenglijden. Onze taal verstaat het veel minder dan de fransche delicate onderwerpen ‘en passant’ te behandelen, en enkele passages, die ik in 't oorspronkelijk boek zonder meer had meegeleefd, schenen me ‘crus’ in de vertaling. Doch dit is niet de schuld van de vertaalster, die een zeer goed stuk werk geleverd heeft. Het boek van ‘Goha den Onnoozele’ is een stuk Egyptologie, een ‘étude de moeurs’ van een slechts langzaam verdwijnend Egypte. Ach, ik weet wel, als ge 's middags bij Groppi zit in Caïro, tusschen de keurige effendi's, die door niets dan de tarboush zich van ons, Europeanen, in kleeding onderscheiden, gelooft ge in modern Egypte. Als ge om 5 uur de rijke kooplui naar de club Mohammed Ali ziet gaan in hun Cadillacs en Rolls Royce, verbeeldt ge u, dat het gebeurd is - dat Europa hier definitief zijn invloed doet gelden, en er is intieme kennis van dit volk, in al zijn lagen, noodig, om te weten dat al dit Europeesche niet veel verder gaat dan de straat, het café en de clubs. In hun huizen zijn deze verwesterde Arabieren, Egyptenaren, CoptenGa naar voetnoot1), Turken en wat ze meer zijn, zuivere Oosterlingen, die strikt hun Mohammedaansche plichten vervullen, hun harems hebben en hun vrouwen niet veel anders behandelen dan hun vaders of grootvaders dit deden, ook al ziet ge ze bij Shepherds tusschen 4 en 6 als echte ‘mashers’ flirten met Europeesche vrouwen. Het proces Kamel Fahmy brengt dit toch ook weer aan het licht, en voor wie deze heeren kent, lijdt het wel geen twijfel dat Maggie Meller in werkelijke zelfverdediging gehandeld heeft. East is East and West is West! Dat leert ons weer eens ‘het boek van Goha den Onnoozele’. We hebben in Caïro en in de woestijndorpen Goha's gezien - er zijn er vele helaas - maar daar ginds zijn ze gelukkiger dan hier, omdat de Oostersche fantasie hen met geheime machten omkleedt en ze daar vaak een uit bijgeloof voortspruitend meelij, gemengd met vrees en zelfs achting, vinden, waar het nuchtere volk hier slechts hoon en spot voor hen hebben zou. ‘Goha le Simple’ staat van niets zóo ver als van de Russische literatuur, waarin altijd gedaasd en gepraat wordt door heele, halve of quasi intellectueelen; waar heel het leven niet slechts een waan schijnt, maar een waan wordt in 't najagen van waanideeën - waar alles met praten, met eindeloos praten, dat iedere daad verlamt, tracht er te komen. In Goha praten, behalve Waddah en de Sheik el Zaki, weinigen - hier droomen en doen menschen - en hun daden staan als het ware naast hun droomen, omdat er weinig meer ‘bewustzijn’ aan de daden is dan aan den droom. De Russische literatuur wil altijd iets bewijzen, conflicten opgelost zien. Niets is verder van dit boek. Conflicten kennen deze menschen niet, behalve Goha, wanneer zijn in onderbewustzijn ontstane en in een betrekkelijk bewuste maatschappij geplaatste daden even door zijn eigen, dàn felle, bewustzijn belicht worden. Deze menschen zijn geen strevers. Ze aanvaarden het leven. Dit nu kan men van de Russische literatuur toch zeker niet zeggen. Alles is dáár gisting, strijd, opstand. Hier, een luchtig glijden langs de oppervlakte van het leven. Het boek van Goha den Onnoozele is een schoon boek. Goha zèlf, als mensch, staat zoo vlak bij den oorsprong der dingen en is zich 's werelds verhoudingen en remmen zoo weinig bewust, dat voor den weldenkenden mensch niets choquants in zijn gedragingen kan zijn. | |
[pagina 126]
| |
Dat er in dat Oostersche leven op sexueel gebied dingen zijn die hier, bij ons, nu eenmaal onaannemelijk zijn, wie zal het loochenen - maar Goha is een boek over het Oosten - en vraagt weinig naar Westersche pruderie. In Caïro spreken dames uit de groote wereld, zonder de minste schaamte, over al wat tot hun lichaam behoort, en voor de mannen, in wier bijzijn ze hun gelaat mogen onthullen, kennen ze geen restrictie in taal. East is East and West is West! Wie in dit boek iets choquants vinden, moeten maar eens naar een goeden psychiater gaan; in hen is iets verwrongen.
ELLEN FOREST. | |
Burgerrecht (This freedom), door A.S.M. Hutchinson. - (Amsterdam, van Holkema en Warendorff, 1923).De eerste impuls, na de twee eerste hoofdstukken, was: dichtslaan en niet meer opendoen. Een vervelend boek - een vervelende stijl, een vervelender gegeven. Maar je hebt op je genomen het te beoordeelen en je leest verder. A.S.M. Hutchinson
Ik moet zeggen, ‘Burgerrecht’ bleek een doos van Pandora: na lange, vervelende einden sprong plotseling iets onverwachts te voorschijn en soms iets heel moois. De fouten van het boek? Veel te lang; dan een verouderd onderwerp, een (zelfs volgens beschaafde en belezen Engelschen) vervelende, hortende, stootende stijl - en, last not least, een weinig fijne woordkeus. Het onderwerp: Een vrouw- die den man gelijk wil zijn en in zaken gaat, na een jeugd, die haar heeft doen inzien, dat mannen altijd en overal wat vóór hebben. Een jeugd, haar voerend van emotie tot emotie naar het ‘gelijkheidsideaal’. Ze ontmoet den man dien zij liefheeft - doch dien ze eerst haat, omdat hij, verloofd met een mondain meisje, schijnbaar haar gewillige dienaar is. Ze trouwen - maar zij blijft in zaken; hij heeft zijn advocatenkantoor. Hij tracht haar te overreden, dat hij en zijn kinderen recht hebben op een ‘home’, maar zij blijft er bij - er is geen reden, waarom zij juist dat ‘home’, ten koste van alles, verschaffen moet. Pas als ze, door het gedrag en de alle heiligheid negeerende uitlatingen van een harer kinderen, tot het besef komt, dat er toch aan hun opvoeding iets ontbroken heeft, besluit ze, tot groote voldoening van haar man, haar werkkring op te geven en verder zelf zich om de kinderen te bekommeren. Ze verwacht nu van haar kinderen liefde, als die zij zelf voor haar moeder had. - Als deze uitblijft, na veel vergeefs pogen, gaat ze terug naar haar werk. De oudste jongen belandt, na vele peripetiën, in de gevangenis; de dochter, haar tweede zelf, haar bud-woman, sterft na een abortus criminalis, en de jongste, de eenig goede, sterft onder een trein - na vergeefs getracht te hebben den man, die medeschuldige was aan zijn zuster's dood, te wurgen. Het einde is eenvoudig slecht, overdreven, zóo, dat het heel dit boek maakt tot een tendenswerk, wat waarschijnlijk niet in de bedoeling van den schrijver lag. De deugden van dit boek? Er zijn passages, zóo fijn, dat we heel de onnoodige rompslomp, die ze tracht te verbergen, ervoor verdragen willen. Tenslotte gaf een Engelsch vriend me de beste critiek: ‘A book well worth reading for people with much time and even more patience’. ELLEN FOREST. |