Den Gulden Winckel. Jaargang 22
(1923)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdStendhalianaIH.B. heeft ook in Nederland zijn ware getrouwen. Hun is niets, wat den meester aangaat, onverschillig. Zij zullen hier korte notities vinden naar aanleiding van het Werk en van publicaties over het Werk en over H.B.
* * *
De eerste druk van ‘Le Rouge et Le Noir’, chronique du XIXe siècle par M. de Stendhal verscheen in 1831 bij A. Levasseur, libraire, Palais Royal; in twee deelen. Op de titelpagina's vinden wij twee in hout gegraveerde vignetten, door Henri Monnier; dat voor het eerste deel vertoont ons Julien Sorel zijn schot op Madame de Rénal lossende; dat voor het tweede deel Mathilde de la Môle met het hoofd van Julien. Beide titels zijn gereproduceerd in de uitnemende ‘Bibliographie Stendhalienne’ van Henri Cordier (Parijs 1914). In deze maand (July 1923) zal verschijnen in de monumentale uitgave van Stendhal's complete werkenGa naar voetnoot1), samengesteld onder leiding van en uitgegeven door den heer Edouard Champion de definitieve editie van ‘Le Rouge et le Noir’, bezorgd door Paul Arbelet, naast Henri MartineauGa naar voetnoot2), den accuraatsten stendhelaar van dezen tijd en den schrijver van het voorbeeldige boek: ‘La Jeunesse de Stendhal’ (Parijs 1919).Ga naar voetnoot3) Voor deze editie nu heeft Paul Bourget een voorrede geschreven, welke werd afgedrukt in ‘La Revue Universelle’ en wel in de aflevering van 1 Juni 1923, blz. 529 en volg., onder den titel: ‘Reflexions sur le Rouge et le Noir’. Bourget schrijft niets of het heeft een belang; als criticus is hij een niet dikwijls geëvenaard meester; en zijn stuk over Stendhal bevat tal van merkwaardige opmerkingen. Bourget begint met eenige opmerkingen te maken over het merkwaardige lot van beroemde romans. Wie denkt eraan om ‘Le Grand Cyrus’, ‘Clélie’ nog te lezen, en toch hadden die boeken in hun tijd een buitengewone beteekenis. Nog typischer is het geval van Richardson. Van diens roman ‘Clarissa Harlowe’, riep Diderot uit, dat hij een hoogeren naam voor het woord roman moest verzinnen om van zoo een meesterwerk te kunnen spreken! En hij schreef verder: ‘O, Richardson, Richardson, gij die in mijn dagen eenig op de wereld zijt, uw werk zal mijn lectuur zijn door alle tijden’. En: ‘Eeuwen haast U om te verloopen, opdat het nageslacht aan Richardson de eer kan geven die hem toekomt’. Er zijn nu twee eeuwen verloopen, maar geen sterveling leest Clarissa Harlowe meer! En wanneer men bij een Fransch schrijver eens leest van een ‘Lovelace’, dan heeft men moeite om zich te herinneren, dat een der beroemdste hoofdpersonen van dezen beroemden roman dien naam droeg. Daartegenover is ‘La Princesse de Cleves’ op dit oogenblik nog levend en vol bekoringen voor den lezer. Bourget verdeelt daarom de romans, die in hun tijd beroemd waren, in drie categorieën: die, welke thans geen andere beteekenis hebben dan als curiositeiten; die, welke thans alleen nog maar betee | |
[pagina 121]
| |
kenis hebben als documenten voor de kennis van den tijd, waarin zij ontstonden; die, welke voor alle geslachten actueel zijn. En als voorbeelden van deze drie soorten kan men geven: ‘Clelia’ van Mlle de Scudéri, ‘Lelia’ en ‘Indiana’ van George Sand, en ‘Le Rouge et le Noir’ van Henry Bayle. Daarna geeft Paul Bourget aan, waarom hij ‘Le Rouge et le Noir’ hooger stelt dan ‘La Chartreuse de Parme’. Sainte-Beuve zeide van dit boek: ‘le monde de la Chartreuse est fabriqué tout autant qu'observé’. En Bourget, die in hoofdzaak van dezelfde meening is, formuleert zijn bezwaar aldus: ‘Ces personnages vivent, mais devant l'auteur et pas devant nous. Il raconte ce qu'il en connait. Il ne nous les montre pas’. Maar hij voegt er aan toe, dat het mogelijk is dat hij de figuren van de Chartreuse niet weet te ‘zien’, want dat een man als Taine juist voor de Chartreuse een hartstochtelijke bewondering koesterde. Onder de trouwe stendhaliens zijn er velen, die het met Bourget eens zijn, er zijn er minder, die Taine's oordeel deelen. De figuren van ‘Le Rouge et Noir’ ziet Bourget met een ‘netteté d'hallucination’: van M. de Raynal tot den abt Pirard, van Mme. de Raynal tot Mathilde de la Môle, om te zwijgen van de hoofdfiguur, Julien Sorel, ‘la création peut-être la plus étonnante que la littérature d'imagination nous ait donnée dans ces cent dernières années’. Na de appreciatie van het groote boek, geeft Bourget een zeer belangrijke aanduiding omtrent zijn opvatting van den zin en de beteekenis er van. Voor hem wordt er in verbeeld de tragiek van het individu, dat van een klasse of kaste overgaat tot een hoogere. Zulk een overgang is het gevolg van aanleg en bewusten wil, maar gaat nooit zonder innerlijken strijd: ‘il se produira en lui (in het individu) un effort de transplantation, qui n'ira pas sans fièvre. C'est un de ces fièvres dont le Rouge et le Noir enregistre les épisodes. La vitalité de ce livre vient de cette étude’. Deze studie van Bourget, een onmisbare aanvulling van zijn rede, uitgesproken op den 28sten Juni 1920, ter gelegenheid van de onthulling van het Stendhal-monument (uitgegeven bij Champion)Ga naar voetnoot1) is een der belangrijkste bijdragen tot de reeds zoo belangrijke Stendhal-litteratuur uit de laatste jaren. * * *
Over Bourget's Réflexions schreef Léon Daudet in de eerste dagen van Juni jl een hoofdartikel in de ‘Action française’. Hij spreekt terecht van een remarquable série de réflexious. Maar verder toont hij niet het juiste begrip van het Werk te hebben. Dit verwondert niemand die Daudet in zijn uitingen kent. Hij staat wel heel ver van het beylisme; de zelfanalyse en de zelfironie zijn vreemd aan den man die lééft op primaire indrukken en op een onbeperkt vertrouwen in zijn opgewonden activiteit. Daudet schrijft: ‘Je dirai même qu'avec la fuite des années je préfère Stendhal, vu à travers Bourget, à Stendhal seul. Celui qui écrivit l'étonnante Physiologie de l'Amour moderne - véritable chef-d'oeuvre, et inégalé - ranime pour moi les chairs, un peu pâles, de Julien Sorel et de Mathilde de la Môle, et rappelle à la vie vivante ce chef-d'oeuvre de la vie livresque. Bourget fait la respiration artificielle à Beyle. C'est que la littérature d'apprêt, la littérature tendue - dont le Rouge et le Noir et la Chartreuse sont des modèles achevés - ne vaut plus, à mes yeux, la littérature naturelle, qui suit flexiblement les contours des êtres et des circonstances. Je donnerais toute l'oeuvre de Stendhal pour Manon Lescaut - dont parle Bourget - et pour Sapho, qui représente aussi un moment de la passion éternelle, spécifié par le tournant d'une époque’. Het is natuurlijk belachelijk om Stendhal, ook maar in de verte, te willen vergelijken met den beminnelijken, maar zoetsappigen en wat bleeken abt Prévost, als auteur van het verouderde, hoewel nog leesbare Manon Lescaut. Is van het Werk één regel verouderd? Lèon Daudet's vader had een juister inzicht. Maar de zoon vervolgt: ‘La phrase de ce peu agréable Beyle sur le code civil est exacte. Il s'appliquait à écrire comme ce froid monument d'incompréhension dans le légalisme artificiel. Non par amour de la clarté; car aucun code n'est spécifiquement clair. Ce qui est clair, c'est une ode d'Horace, un vers de La Fontaine, une phrase de Voltaire. Beyle pénètre dans la nature humaine assez loin - c'est une affaire entendue - mais confusément; il avait le goût du cryptogramme, de l'allusion, du sous-entendu; il chiffrait sa pensée, par une espèce de délectation morose, dont on n'aperçoit pas bien le but. Au milieu de tout cela, de vives lueurs psychologiques. Mais quel épais matérialisme sous-jacent, quel machinisme, quel “condillacisme”, eût dit Barbey d'Aurevilly! C'est, je crois, Sénac de Meilhan qui affirme qu'on n'aime vraiment que les auteurs avec lesquels on aurait eu - morts - ou l'on aurait - vivants - plaisir à souper. J'avoue que je n'aurais en nul agrément à souper avec Stendhal et à l'entendre énoncer - en moins bons termes que Laclos - sa mathématique du plaisir, ou son algèbre du sentiment. | |
[pagina 122]
| |
Comme j'exprimais un jour cet état d'esprit peu stendhalien à mon père, il me dit, assurant son monocle: “Pourtant, il y a en lui un certain dramatisme, italianissime et concentré, qui doit plaire a un admirateur de Bandello”. Je me repaissais alors, comme tous les jeunes gens, du grand auteur italien du seizième siècle, et j'en entretenais tout venant. Mais maintenant encore - la petite cour de Ranuce-Ernest IV mise à part - il m'arrive de bâiller en plein milieu de la Chartreuse de Parme, comme dans la contemplation d'un herbier, ou d'une série de bocaux pharmaceutiques. L'auteur voit tout, et même la passion, sous le signe de la convulsion sèche, ou de la crampe. Il n'est pas un de ses portraits qui ne grimace’.
Het is niet mogelijk om nog meer wanbegrip in een zoo kort bestek samen te persen. Daudet resumeert hier het oordeel van alle onnoozelen, pedanten en zelfgenoegzame levenslustige betweters sinds Stendhals dagen.
* * * Bij Crès verschijnt in de ‘Collection des Grands Livres’ een uitgave van ‘Le Rouge et le Noir’, versierd door Quint. Wij reproduceeren hier de mooie houtsnede, die aan het hoofd van capittel XLVII ‘Une vieille épé’ staat.
* * *
Bij H. Landarchet, éditeur, Rue Président Carnot no. 10 te Lyon, is verschenen in de ‘Bibliothèque du Bibliophile’ een kostelijke uitgave in twee deelen van ‘De l'Amour’. De eerste editie van ‘De l'Amour’ verscheen in 1822 (17 Augustus), ook in twee deelen; deze editie werd met nieuwe titelpagina's in 1833 opnieuw in den handel gebracht. In de ‘appendice bibliographique’ van de uitgave-Landarchet wordt er aan herinnerd dat het boek tusschen 1822 en 1833 zeventien koopers vond! De eerste werkelijke herdruk is posthuum, van 1853, met een studie over Stendhal door Paulin Limayrac. In hetzelfde jaar verschenen Fragments inédits van ‘De l'Amour’, verzameld door R. Colomb, Beyle's neef. Hierin vinden wij de drie voorreden van Mei 1826, Mei 1834 en Maart 1842; verder eenige fragmenten: ‘Des Fiasco’, ‘Le Rameau de Salzbourg’, ‘Ernestine’, ‘Exemple de l'Amour en France dans la classe riche’. Deze voorreden en fragmenten vindt men in editie-Lévy, ook van 1853. Deze text is de meest courante, maar niet de beste. Landarchet geeft dan ook een herdruk van den oorspronkelijken druk van 1822, met enkele van de correcties door Colomb. De fragmenten door Colomb gevonden, zijn aan het eerste deel toegevoegd, terwijl de drie voorreden in de appendice bibliographique (achter in het tweede deel) te vinden zijn. Hierin vindt men tevens een curieuze ontdekking van Daniel Muller, door hem medegedeeld in ‘Le Divan’ van Sept.-Oct. 1922 en eenige bijzonderheden over ‘De l'Amour’, ontleend aan een ‘Chronique Stendhalienne’ van Paul Arbelet in de ‘Revue de France’ van 1 Sept. 1921 en 1 Sept. 1922; mede in verband met de bewering van Georges Maurevert (Avenir 15 Mrt. 1922) als zou ‘De l'Amour’ niet geheel van Beyle's hand zijn. * * *
Ook de Librairie Garnier bereidt een nieuwe uitgave van ‘De l'Amour’ voor. De inleiding hiervoor is van Emile Henriot èn... is uitstekend, zooals men dat van een geletterd man en kiesch stendhelaar, als hij is, verwachten mag. Eén zinnetje slechts: ‘Ses (H.B.'s) paradoxes ne nous étonnent plus, ils sont devenus nos vérités’. Kan men de beteekenis van H.B. als denker duidelijker en feller aangeven?
* * *
In de ‘Revue de Paris’ van 15 Mei en 1 Juni: ‘Stendhal et sa famille sous la Terreur’, door Paul Ballaguy. Van denzelfden schrijver in ‘La Revue Universelle’ van 1 Juli j.l. een zéér belangrijke studie over ‘Stendhal en 1814’; belangrijk omdat den schrijver ons een geheel nieuw aspect geeft van H.B., in een periode, waarover hij zelve zoo goed als niets zegt. Hierop moet ik nog terugkomen.
* * *
Een jong stendhelaar, Ferdinand Boyer, heeft in | |
[pagina 123]
| |
de archieven van het Fransche gezantschap bij de Heilige Stoel een catalogus van Stendhal's bibliotheek te Rome gevonden. Hij publiceert deze in de ‘Revue de littérature comparée’. Stendhal had op de tweede etage die hij bewoonde in de Via della Borthege Oscure, drie honderd negen en tachtig boeken. Wij vinden genoteerd: Plutarchus en Titus-Livius; Italiaansche geschiedschrijvers en chroniqueurs. In de Fransche taal: Tallemant des Réaux, Montaigne, La Bruyère, Pascal, Corneille, Racine, Molière, Dangeau, Lesage, Diderot, Voltaire, La Fontaine (‘Les Contes’), abt Prévost (‘Manon Lescaut’), Chateaubriand, Lamennais, Mérimée, Balzac, Sand, Michelet etc. Verder de Mémoires van Casanova en een aantal boeken op Napoléon betrekking hebbende. Een ‘Dictionnaire des ouvrages anonymes’; een ‘Dictionnaire der Difficultés’; verscheidene boeken over misdaad, beroemde rechtszaken, alsmede verslagen van zittingen. Hierin kan men gegevens vinden omtrent het drama dat hem tot model voor ‘Le Rouge et le Noir’ gediend heeft. Ten slotte een werkje over ‘La Goutte’, waaraan H.B. leed. Al deze boeken werden, volgens testamentaire beschikking van Stendhal, verkocht aan den antiquair Dubois Coquet te Rome. Het belang van de vondst van den heer Boyer zal iederen stendhalien duidelijk zijn. J. Gr. |
|