Den Gulden Winckel. Jaargang 22
(1923)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAntwerpsch tooneelwerk
| |
[pagina 89]
| |
De AntiquairGa naar voetnoot1), klucht met zang van Lod. Scheltjens, een schrijver van wien wij, zoo we ons goed herinneren, destijds sensationeele drama's lazen. De Antiquair, waarin wij zien, hoe een antiekliefhebber, die voor zijn hartstocht gezond verstand, fortuin en echtelijke liefde offert, van zijn kwaal genezen wordt, brengt een pseudo-Hollander ten tooneele, die, naar de aanwijzingen van den auteur, ‘stijf en pedant’ moet doen na ‘zijne losheid van Vlaming’ te hebben afgelegd. En de afzetter, de antiquiteitensjacheraar, heet Steinhof
Ernest W. Schmidt
en is een Jood, ‘een aardig (= vreemdsoortig) joodje’ (p. 26). Ondanks die in België gangbare cliché-bekrompenheden, een niet onaardig liefhebberijtje. - Bij een vorige gelegenheid vestigden wij de aandacht op het werk van een veelbelovend jongeling, Ernest W. SchmidtGa naar voetnoot2) (die, zeker om niet voor een Duitsch kluchtspelschrijver door te gaan, Smidt heette, toen, voor eenige maanden, het gezelschap-Heyermans in Amsterdam zijn Vleermuizen opvoerde), en die in 1922 een nieuw blijspel uitgaf, ‘bekroond met den eersten prijs’ in een door een Brusselsche vereeniging uitgeschreven wedstrijdGa naar voetnoot3). Dit nieuwe stuk mag, in menig opzicht, waarlijk zeer goed geslaagd genoemd worden. De held, Biddelo genaamd, zit danig onder de plak van zijn onzachte echtgenoote Tiderit - Schmidt's persoonsnamen zijn doorgaans uitstekende vondsten, een zeldzaamheid bij jonge schrijvers! - en haakt vurig naar verlichting van het huwelijksjuk. Te dien einde zoekt hij contact met de tooneelwereld, waar de zeden zoo los en de schoone vrouwen zoo genaakbaar zijn. Als componist van een operette, waarvan zijn vriend Remink het libretto schreef, slaagt hij er in, het begeerde coulissen-dorado te bereiken: hij ondervindt er zoowel donjuanesken als artistieken tegenslag en keert ten slotte, gebroken in zijn opstandige vrijheidszucht, slaafscher dan ooit, ja, haast als een tragische nevropaath - Harpagon na den diefstal van zijn geldkistje - onder Tiderit's heerschappij terug. Het eerste en het vierde bedrijf, met hun vlotheid, hun humor en hun levendige actie, aarzelen wij niet, meesterlijk geslaagd te noemen; de twee overige ‘loopen’ minder goed. Ietwat stroef, en zonder dat de gang der intrige er bij gebaat is. Het komt ons voor, dat het stuk even amusant is voor den lezer als voor den toeschouwer: heeft de laatste het voordeel van de aanschouwelijke voorstelling, hij mist Schmidt's leuke, bondige sceniek-aanwijzingen, die ons doen vermoeden, dat de auteur met liefde en profijt het tooneelwerk van Shaw heeft gelezenGa naar voetnoot1). Na dit verdienstelijke stuk is het beter, Ave MariaGa naar voetnoot2), een tooneelspel van Lod. Lievevrouw, niet nader te vermelden. MARTIN PERMYS. |
|