Hartman over Horatius.
Beatus Ille. - Een boek voor iedereen over Horatius, door J.J. Hartman, hoogleeraar te Leiden, 2de herziene druk. - Leiden, S.C. van Doesburgh, 1922, gr. 8o. 375 blzn.
HET is zeer moeilijk een juist, objectief en billijk oordeel te vellen over dit dikke boek van den Leidschen oud-hoogleeraar Hartman, maar ik wil het beproeven. Het boek heeft een tweeden druk beleefd; schijnt dus nog al gelezen te zijn. En dit is in sommige opzichten een heuchelijk verschijnsel, want de liefde voor Grieksch en Latijn (de band van die twee is onverbrekelijk) gaat hard achteruit in onzen platmaterialistischen tijd, in onzen tijd van ontaarding, decadentie, groot zedelijk verval, niet 't minst in de letterkunde. Velen willen dus nog iets lezen over Horatius. Over den grooten leerling - der Grieken. En van de Grieken stamt, voor een groot gedeelte, onze hoogere beschaving.
* * *
Is dit een lichtpunt, lichtzijden zijn er nog wel meer aan te toonen in 't dikke en lijvige boekwerk, waarvan de lezing mij overigens zelden heeft bevredigd.
Hartman is een behoudsman, maar soms in den goeden zin des woords; zoo waardeert hij nog Bilderdijk, hetgeen geheel wordt verwaarloosd door de meeste onzer jongere met zich zelf ingenomen dichters of schijndichters. Het blijkt uit zijne aanhaling van Persius' vertaling, of liever navolging door den grooten Bilderdijk (blz. 187). Een lichtzijde van het boek is ook, dat niet alleen Horatius uitvoerig wordt behandeld, maar dat er plaats overblijft voor vergelijking met andere latijnsche auteurs, door de behandeling niet alleen van Persius, van Juvenalis, maar zelfs van Plinius; de lezer wordt daardoor opgewekt om zijn kennis van Latijnsche schrijvers uit te breiden en te verrijken. - Vooral in kleinigheden is Hartman goed: de deugd (ik zou haast zeggen: de eenige deugd) der specialiteiten, maar toch een deugd. Zie op blz. 108 b.v. de vertaling ‘spinazie met spek’, en meer dgl. plaatsen. Dat is Hartman op zijn best. Een breeden en hoogen maatstaf mag men niet aanleggen aan een schrijver als deze oudhoogleeraar is, hij is een ijverig docent, een prettig woordenrijk verteller, en als zoodanig niet zonder verdienste.
Docent. Verteller. Philoloog bovenal, uit de goede oude school van Cobet, wel wat leuterachtig en zeurachtig, maar dan toch uit de school van Cobet, en daarmede is veel gezegd. Goed philologisch is b.v. Hartman's betoog over de volgorde der drie laatste brieven van Horatius (zie blz. 295, enz.); dat is voor geleerden vooral de moeite waard om te lezen, ofschoon het minder thuis behoort in een boek ‘voor iedereen’ - trouwens een valsche leuze van 't boek. ‘Voor iedereen’ is dit werk heelemaal niet geschreven. Goed populair schrijven ligt buiten 't bereik van des heeren Hartman's krachten. Maar voor een zekere kategorie beschaafden, die hun latijn niet vergeten zijn, en die tijd en lust hebben om zich er wat meer ‘in te werken’, voor zulk een kring van lezers is het boek genietbaar.
* * *
Ik ben met de lichtzijden begonnen, maar moet, tot mijn spijt, er aan toe voegen dat de schaduwzijden, die ik vond, een veel grooter plaats bekleeden.
Het boek is veel te lang. Een groot werk, een groot kwaad, dit halfware spreekwoord van Grieksche spotvogels is hier zeker van toepassing. De redeneering vervalt al te dikwijls in geleuter. En dan is 't werk geheel en al onoverzichtelijk, er ontbreekt elke index, ieder register. Het boek is niet te gebruiken.
Over de zoogenaamde populariteit van dit geschrift (‘voor iedereen’ notabene) zal ik nu niet verder uitweiden. Populair schrijven is alleen aan de grooten gegeven, en deze oudhoogleeraar kan nu eenmaal niet helpen dat hij niet tot de grooten behoort.
Erger nog is de smakeloosheid, die in 't werk doorstraalt. Heel vóóraan in het boek, op blz. 14 reeds, slaat de schr. aan 't emendeeren. Maar dit behoort niet in den tekst, hoogstens in de aanteekeningen; het is nu eenmaal een ziekte, de mania emendatoria, of hoe moet men haar noemen? waarmede tal van philologen chronisch behebt zijn. Gelooft nu onze schr. werkelijk dat door zulk een optreden, door zulk een methode, de liefde voor het latijn weer herleeft, zooals hij op blz. 63 en elders geestdriftig verkondigt? Het is en blijft altijd de specialiteit, die in z'n eigen klein en benepen kringetje ronddraait; zoo iemand is het niet gegeven breed te zien, groot te oordeelen, vrij te denken.
Een kleinen blik op letterkunde, in hoogeren zin, verraadt dus natuurlijk het heele boek. En welk idee heeft deze oudhoogleeraar over verzen! ‘Hollandsche verzen die niet rijmen vind ik geen verzen’, zegt hij botweg op blz. 142. Dit wordt klakkeloos neergeschreven door iemand, die bijna vierhonderd bladzijden aan Latijnsche verzen wijdt! Het oordeel aan den onbevooroordeelden lezer.
Groot denker en dichter is voor mij Horatius niet, maar toch behoort hij, door zijn Grieksche vormen, door zijn wereldwijsheid, tot de wereldletterkunde, althans een groot deel van zijn werk. Niet zijn laffe ophemelarij van Augustus, niet zijn plat