(geb. 1767 te Gent) zijn vlaamsche burgers de toestanden en vragen van den dag met elkaar bespreken. Het was getiteld De Sysse-Panne [: sauskom] ofte den Estaminé der Ouderlingen [: oude heeren], en verscheen van 31 October 1795 tot 20 Mei 1798. Broeckaert toonde zich hierin ‘de eerste vertolker van de nieuwe vrijzinnige Vlaamse bourgeoisie’.
Dr. A. Jacob nu heeft uit dit blaadje een keuze gedaan, waarvan het eerste gedeelte hier wordt aangekondigd. De verzameling wordt door een belangrijke voorrede en een niet minder interessante inleiding voorafgegaan. Van de inleiding zijn in dit eerste deel negen hoofdstukjes opgenomen; de rest volgt in het tweede. De voorrede geeft een stukje politieke en kerkelijke geschiedenis van Broeckaert's dagen; terwijl in dit eerste deel van de inleiding de schrijver getracht heeft een denkbeeld te geven ‘van de representatieve betekenis die Broeckaert heeft voor de ontwikkeling van het geestelike leven in Vlaanderen’. Bovendien staan dan nog achter in het boek eenige aanteekeningen, ter opheldering van bizonderheden uit de opgenomen stukken, benevens een verklarende woordenlijst.
Broeckaert laat een drietal vlaamsche burgers - Bitterman, Deugdelyk Herte, en Gysken - vertegenwoordigers van evenzooveel levensopvattingen, in een eenvoudige ‘estaminé’ met elkaar redetwisten over toestanden en gebeurtenissen uit het sociale en geestelijke leven van hun stad. Hij geeft dus niet, zooals bij ons Justus van Effen ruim een halve eeuw vóór hem, spectatoriale vertoogen, maar dialogen. Door dit verschil in vorm zijn dan ook hun spectatoriale geschriften moeilijk met elkaar te vergelijken; zal een vergelijking in elk geval niet zuiver kunnen zijn.
Toch heb ik, naar aanleiding van deze bloemlezing uit het blaadje van Broeckaert, nog eens enkele vertoogen van Van Effen gelezen. En ik wil gaarne verklaren dat, wat ook de verdiensten van Van Effen's stijl mogen zijn, zijn vlaamsche confrater het verre van hem wint in losheid en natuurlijkheid. Zelfs het min-of-meer beroemde historietje van Kobus en Agnietje kan, wat levensechtheid betreft, niet halen bij de gesprekken tusschen Broeckaert's stamgasten. Ik meen dan ook dat deze heruitgaaf niet enkel uit historisch, maar wel degelijk ook uit literair oogpunt van belang is.
En wat een heerlijke bron van sprankelend vlaamsch! Het zij me veroorloofd een paar aanhalingen uit dit proza te geven: ze mogen bij de lezers den lust opwekken naar meer.
Een ‘Citoyen’ schetst voor een ‘Kanunning’ het moeitevolle leven van den soldaat, en stelt daartegenover wat een makkelijk leventje een ‘Kanunning’ heeft. Deze verdedigt zich daarop, en zegt:
‘... wy geestelyke Corpsen, die de Soldaeten des Hemels zyn, die voor het welvaeren van uwe ziele stryden, die met geweld de poorten des Hemels voor u openen, verdienen zekerlyk dat men ons de wereldsche en aerdsche dingen, die wy u leeren veragten, in massa toewerpt, om aen het volk te doen zien, hoe men de zelve moet behandelen en verfoyën’.
Dit had ook in Marnix' Byenkorf kunnen staan! Onder 't fransche regiem mochten geen processies meer gehouden worden; dus ook niet de ‘Kruyssens’. Deze ‘processie beweegt zich door en langs de akkers om het gedijen der veldvruchten en het afweren van schadelike invloeden af te smeken’. Hoor nu de komisch aandoende jammerklacht hierover van den kleinen rentenier Gysken, ‘het type van de na-Munsterse Vlaming’. Hij vreest dat er nu wel niet veel van den oogst zal terechtkomen, en roept uit:
‘Adieu dan Ereweetjens die zoo schoone stonden, de Kruyssen en gaen niet, gy zult verdrogen gelyk hooy, en de Procureurs en zullen op Sent Ivo geen jong Ereweetjens hên en zullenze! - adieu roomsche Boonjens, gy die het brood der aerme waert, de Kruyssen en gaen niet, en Sente Marc en zal op u niet eens peyzen! - adieu mynen Groezel-hof, de Kruyssen en gaen niet, en gy zult zandig worden als een Kerkhof! - Adieu myne schoone Kropsalaey, de Kruyssen gaen niet, de Sprinkhaenen, de Rispen en Slekken zyn al bezig met af-te-eten! - adieu myn schoone. Pechen...’
Door deze enkele jammerklacht zien we het gemoedelijke conservatieve ouwe heertje vóor ons! Dit eerste deel uit Broeckaert's blaadje doet verlangen naar het tweede.
Amsterdam.
P.L. VAN ECK Jr.