Den Gulden Winckel. Jaargang 22
(1923)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWereldlente-boekenGa naar voetnoot1)Stefan Zweig: Der Zwang. Met 10 houtsneden van Frans Masereel, Insel-Verlag, Leipzig 1920.‘GERADE dieser mörderische und selbst-mörderische Kampf der Energien ist es, der Balzac reizt’, schrijft Zweig in z'n diep-indringende studie over Balzac (‘Drei Meister’), en dit woord kon voor hemzelf gelden. Want in het kort bestek (immers slechts 85 blz.) der bovengenoemde novelle grift hij in scherpe, harde lijnen den moordenden strijd tusschen de, ontzenuwde, energie van een uitgewekene, naar zijn woonplaats opgeroepen ter herkeuring, en die andere macht, onpersoonlijk, maar heerschend tot buiten haar domein: de Staat. Veelheid van woorden ontbreekt: korte, klare zinnen bouwen het beeld, flitsend-vlugge sneden leggen de innerlijke beroeringen bloot. ‘Von den Fenstern dämmerte erste Helligkeit. Aber der winterliche Morgen hatte nur armes Licht. Zwitterschein von Dunkel und Tag wogte unsicher über dem Schlaf der Dinge und hüllte ihre Gestalt’. En dit, wanneer de in angst verbeidende in de schemering den naderenden postbode herkent: ‘Aber plötzlich spürte er seine Knie zittern. Seine Hand, über die Augen gehoben, fiel ab wie lahm. Die Unruhe von heute, von gestern, von all diesen Wochen, die war mit einemmal wieder da. Er meinte zu spüren, dasz dieser Mensch auf ihn zukäme, Schritt um Schritt, und zu ihm allein’. Als willoos voelt deze mensch, kunstenaar, die zich van hooger waarde weet dan ‘Kanonenfutter’ te zijn, zich onder de greep van wat hem niet eens ‘vaderland’ meer is. ‘Vaterland, das hiesz ihm jetzt nur mehr Gefängnis und Zwang. Fremde, sie war ihm Weltheimat, Europa die Menschheit’. En tòch weet hij, te zullen gaan: ‘Nein, nein, nein, ich will nicht, ich will nicht, nichts will in mir. Aber gegen meinen eigenen Willen werde ich gehn. Das ist ja das Entsetzliche ihrer Macht, dasz man ihnen dient gegen seinen Willen, gegen seine Ueberzeugung. Wenn man noch Willen hätte - aber kaum, dasz man so ein Blatt in Händen hat, dann ist der Wille aus einem fort. Man gehorcht’. Houtsnede van Frans Masereel voor ‘Der Zwang’ (verkleind)
Bewust is hij zich van z'n zwakheid. ‘Nie war ich fest! Nie war ich sicher. Alles das war Lüge. ein Verstecken vor meiner Angst. Ich habe mich berauscht mit diesen Worten. Aber das war alles nur wahr, solange ich frei war, und ich habe immer gewuszt, wenn sie mich rufen, so werde ich schwach’. Doch één is er, die zijn zwakheid wil overwinnen: zijn vrouw. Háár treft niet het verwijt uit Claire Studer's ‘Die Frauen erwachen’: ‘Wir schwiegen, wir schwiegen. Uns trifft der grössere Teil der Verantwortung’Ga naar voetnoot1) Want met klemmende kracht wil'ze hem dwingen, den oproep te verscheuren, en te blijven. - Sie risz das Papier, das er vor sich gelegt hatte, verächtlich weg - ‘was hat das für Kraft über dich, dieser Fetzen, beschmiert von einem armseligen Kanzleischreiber, über dich, den Lebendigen, den Freien?’ Vergeefs! De stille kracht is te sterk! Zelfs haar felle verachting kan hem niet weerhouden. De eerste schrede wordt, als door dwang, gezet: naar | |
[pagina 22]
| |
het Züricher consulaat, en hier toont Zweig zich een meester in het doorschouwen van de menschelijke kleinmoedigheid: het gesprek, dat Ferdinand zich voor den geest stelt met den referendaris voor militaire zaken, hem persoonlijk bekend, te zullen houden, is de alleen in eigen verbeelding mogelijke ‘gemakkelijkheid-van-beweging’ van wie voor de minste autoriteit knieknikt. ‘Dreimal sagte er sich im Auf- und Abgehen diese Szene her. Der ganze Aufbau, der Ton gefiel ihm ausgezeichnet, er war schon ungeduldig auf die Stunde wie der Schauspieler auf sein Stichwort’ ...... ‘Etwas sagen, ich musz jetzt etwas sagen’, arbeitete es in ihm, ‘nicht so dastehen wie ein Stock’, und endlich rang es sich ihm heraus: ‘Die Einberufungsorder genügt .... ich brauche sonst... keinen Pasz?’ ...... ‘Und kaum drauszen, als der Diener ihm Stock und Handschuhe reichte, fiel es ihm ein: “Ökonomische Verpflichtung... protokollarisch zu vermerken”. Er schämte sich wie nie in seinem Leben: noch gedankt hatte er ihm, höflich gedankt! Aber selbst zu Zorn schwoll sein Gefühl nicht mehr auf. Blasz stieg er die Treppen hinab und fühlte nur, dasz es nicht er selber war, der da ging. Dasz schon die Macht, die fremde, die mitleidlose, ihn hatte, die eine ganze Welt unter ihre Füsze getreten’. Afkeer van wat hem wacht, noch de snijdende verontwaardiging zijner vrouw weerhouden hem thans meer. Als gebonden wordt hij door de gebeurtenissen meegesleurd. In de filmflits der oogenblikken schuift zijn daad automatisch, tot het grensstation het verstarde beeld breekt. ‘Drüben, deutlich im matten Licht, überkreuzte eine Brücke den Flusz; das war die Grenze. Seine müszigen Sinne versuchten das Wort zu verstehen; hier drüben also durfte man noch leben, atmen, frei sprechen, nach seinem Willen tun, ernstem Werk dienen, und achthundert Schritte hinter jener Brücke wurde einem der Wille aus dem Leib getan wie dem Tier seine Eingeweide, man muszte fremden Menschen gehorchen, und fremden Menschen, andern wieder, ein Messer in die Brust rennen’. Ook hier, als in Leonhard Frank's ‘Der Mensch ist gut’, komt de bevrijdende sprong. Eer de trein aankomt, die hem over de grens zal voeren, nadert een andere, met ‘Austausch-gefangnen’, en de aanblik van een zwaar verminkte, op een draagbaar terzijde gezet, doet de machine in zijn borst stukbreken. ‘Da kam es über den Zitternden wie ein Blitz. Das sollte er tun? Menschen so schänden, Brüdern nicht mehr ins Auge zu blicken als mit Hasz, teilhaftig werden an dem groszen Verbrechen durch freien Willen?’ Hij verscheurt den oproepingsbrief; genezen keert hij naar huis terug! Zoo de Franschen meesters der vertelling genoemd mogen worden, dan steekt deze Oostenrijker hen naar de kroon. Want naar conceptie en structuur beide, is deze novelle een meesterwerk. De gespannen kracht der woorden dringt het beeld onuitwischbaar in de herinnering, en de nerveuse drift der zinnen houdt de aandacht in bewonderende boei. ‘Een tendenz-verhaal?’ aarzelt uw kunst-om-dekunst-verlangen? Zoo ge wilt; doch een kunstwerk, desondanks. Want hier is Zweig, wat hij in zijn huldewoord aan Gerhart Hauptmann (Die Neue Rundschau, November 1922) als het hoogste prijst: Ein Gestalter! Wat zal ik nog van Masereel's houtsneden zeggen? Ge hebt, een- en andermaal, in Den Gulden Winckel zijn illustratief werk kunnen beoordeelen. Wie de tentoonstelling zijner werken in den Rotterdamschen Kring heeft bezocht, weet welk een verteller-in-beelden deze meester van het houtblok is. Ook in dit boekje geen aandacht-afleidende bizonderheden, doch in strakke lijnen de saâmtrekking van het geschrevene, krachtig door soberheid. Masereel, kenner van het houtblok, zoekt, terecht, zijn kracht in de kontrastwerking van zwart en wit, en de sprekende lijn. Geen halftinten, doch fel wit en hard zwart. Zoo is zijn illustratie, wat haar wezen bepaalt: geen vertelsel-in-zichzelf, doch de samenvattende onderstreping van des schrijvers woorden.
R. PIETERS. |
|