Den Gulden Winckel. Jaargang 22
(1923)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Eenige vergeten Fransche romansTOEN voor eenige jaren de druk- en materiaalkosten den boekenprijs een ongekende hoogte deden bereiken, beijverden verschillende Fransche uitgevers zich een voor allen betaalbare wijze van uitgave te lanceeren, die ondanks den lagen of betrekkelijk lagen prijs goede lectuur zou brengen. Het eerst kwam, in 1919, de firma Flammarion met haar serie ‘Une Heure d'Oubli’, oorspronkelijk wekelijks, later eens in de veertien dagen 62 pagina's proza brengende, een korten roman of een verzamelingetje schetsen, van auteurs van naam. Heel veel bizonders gaf deze uitgaaf weldra niet, na de eerste twintig of dertig reclame-nummers die de reputatie van de serie moesten vestigen. Bourget, Prévost, Courteline, Bordeaux, Farrère, Richepin, Mirbeau, de beide Margueritte's, de beide Rosny's, Huysmans, Barbusse - of hun uitgevers! - e.a. stonden gedeelten af, ter herdruk, van vroeger verschenen succeswerken. Tegenwoordig treft men slechts af en toe werkelijk waardevolle litteratuur in deze kleine, wel wat onoogelijke deeltjes. Verleden jaar kwam Albin Michel met iets nóg goed koopers aanzetten: de ‘Contemporaine Collection’, 32 bladzijden ‘klein’ (om niet te zeggen groot) en kostende fr. 0.35. Ook eigenlijk niet heel veel zaaks, als wij enkele deeltjes uitzonderen van Haraucourt, van André Corthis en van den altijd aardigen Courteline. Maar echte goede lectuur bood de collectie van Plon-Nourrit, ‘Bibliothèque-Plon’ genaamd, en waarmee de uitgever waarlijk goed, en zeker zéér lucratief, werk verricht heeft. Daarin verschijnt Bourget en Bordeaux, Lichtenberger, Fromentin, Rosny, Ernest Daudet, Paul Margueritte, om enkele ‘ouderen’ te noemen, en, onder de jongeren, Jaloux, Valery Larbaud, Charles Géniaux, Emile Baumann, Ernest Pérochon, Gaston Chérau, enz. enz. Nu, deze boeken kosten ook 3 frs. Maar daar heeft de boekenkast ook wat aan, en dezelfde teksten - het zijn alle herdrukken! - kosten in de ‘gewone’ uitgaaf allicht 7.50 frs. of meer. Sommige van deze deelen nu hebben nog een verdienste te meer: zij brengen onder de aandacht van het publiek enkele hoogst belangrijke romanwerken van 25 jaar terug en langer, en die zoo stilletjes aan vergeten waren, ondanks hun litteraire en vaak ook literair-historische waarde. Zoo b.v. bezorgden zij vele liefhebbers van Provençaalsche, lieve en naïeve schetsen: den bundel La Chèvre d'Or van den vriendelijken Paul Arène, (1843-1896) den schrijver van Jean des Figues (1868), een kinderlijk-poëtisch en eenvoudig werk dat langen tijd uitverkocht bleef en waarvan vele groote tijdgenooten als Anatole France en Charles Maurras - deze laatste schreef voor de jongste uitgaaf een belangwekkende voorrede-biografie - de ‘onuitgegevenheid’, of juister gezegd de onverkrijgbaarheid, betreurden. Men leze dit kalme boek op een zachten zomeravond | |
[pagina 18]
| |
als een verademing na het woelige twintigsteeeuw-gedoe van den voorbijen dag... Zulk een eenvoud gepaard met zulk een zacht-humoristischen, soms schalkschen glimlach vinden wij bij Daudet en Mistral, - en bij Paul Arène. La Chèvre d'Or is een allerliefst, onschuldig en zonnig verhaal. De jacht naar een schat, die blijkt een symbolische schat te zijn, en waarvan een mysterieuze gouden Geit de grillige bewaarster zou wezen, doet een jong geschiedschrijver zijn intrek nemen bij den burgemeester van Le Puget-Maure, waar hij verliefd wordt op Norette, de bevallige burgemeestersdochter, in wier aderen vurig Moorsch bloed stroomt en met wie de jonge man een gelukkig huwelijk aangaat, waarvoor hij gaarne al de hypothetische verborgen goudschatten offert. Deze bekende moraal is het voorwendsel voor leuke beschrijvingen van de locale atmosfeer...
* * * Een ander deel, No. 20, bracht ons Valery Larbaud's Fermina Marquez, een meesterwerk.
Valery Larbaud
Naar een teekening van Paul-Emile Bécat (1920) De inhoud komt in hoofdzaak neer op de platonische bewondering welke een schoolknaap, Joanny Léniot, gevoelt voor de zuster van een zijner kameraadjes, Fermina Marquez, die met haar moeder en haar zusje Pilar, in de kostschool waar haar broertje wordt opgevoed, herhaaldelijk bezoeken mag afleggen. Dit kostschooldrama doet in menig opzicht denken aan Louis Chadourne's L'Inquiète Adolescence (1920) dat velen kort geleden met ontroering zullen gelezen hebben. De wijze waarop Larbaud - een der zuiverste onder de jonge prozaschrijvers - den invloed weergeeft dien de aanwezigheid der reeds rijpere vrouw uitoefent op de indrukvatbare gemoederen der schooljongens, duidt op een zeer talentvollen kijk op de teedere ziel der jeugd, in haar slechts schijnbaar gelukkige Chérubin-jaren, wanneer het nog jonge, nog nieuwe hart zoo licht gekwetst kan worden. Fermina Marquez is bovendien een gezond boek: het doet goed, en geenszins romanesk-braaf, aan, dat de aanvankelijke zinnelijkheid der schoolverlangens allengs plaats maakt voor veel mooier en ideëeler gevoelens. Want hoe hierover ook de naturalisten-a-tort-et-à-travers mogen oordeelen, afgaande op de persoonlijke ervaring hunner gedepraveerde temperamenten, - zulk een verheffing naar het onlichamelijke is waarlijk het eigen van een zuiver gevoel: de jongemenschen-liefde ...
* * *
Dan leze men Nos. 25 en 26: Les Oiseaux s'envolent et les Fleurs tombent, twee lijvige deelen van den te weinig bekenden en nog minder gelezen ‘Académicien de Goncourt’: Elémir Bourges. Bourges, geboren in 1852, is de schrijver van schitterend romanwerk, La Nef, Sous la Hache en Le Crépuscule des Dieux, maar vooral, en als zoodanig prijkt hij reeds in meer dan eén bloemlezing, de onvergankelijke schepper van een der machtigste romans van onzen tijd: Les Oiseaux s'envolent et les Fleurs tombent. (1892)Ga naar voetnoot1). Dit grootsche werk, dat het avontuurlijke leven verhaalt van een Russischen Groothertog Floris, een mensch in de klassieke beteekenis des woords, moet ieder beschaafd tijdgenoot gelezen hebben. Floris is een Mensch, dus: een, die in zijn woelig leven alles ervaart wat des Menschen is, een waar schepsel van vleesch en bloed, met nobele deugden, vurige hartstochten, tyrannenkracht en zinnenslavernij; een, die in de dagen van sombere overpeinzing en onderworpenheid, snakt naar daden van saprijke energie; en een, die in den roes dier daden slechts de bittere ijdelheid van het bestaan herkent, een melancholicus die het Lot aandurft maar niet aankàn: een XIXe-eeuwsche romanticus dien het fatum der Ouden vervolgt, en dien alle aardsche kwellingen, vaderlijk despotisme, de dood van | |
[pagina 19]
| |
moeder en zuster, het wegsterven zijner liefde, het vergif van het verleidelijke overspel, de smaad der bloedschande, de wroeging om het onherroepelijke, het verlies van geheel zijn idealisme en allerlei teisterende natuurrampen herinneren aan de vergankelijkheid van het geluk (waarop de titel doelt) en de waardeloosheid van 's menschen verblijf op aarde. Een somber, doch álomvattend gegeven dat Bourges uitwerkte tot een aangrijpend
Elémir Bourges
epos. Van Shakespeare heeft hij veel geleerd - gelijk hij ons in een voorrede toevertrouwt. Het zou de moeite eener uitgebreide studie loonen, na te gaan, in welke mate Bourges zijn groot model imiteerde. Merken wij enkel op, dat hij, evenals de Grootste Dichter, kan bogen op een ongemeene veelzijdigheid; hoe in zijn werk alle nuttelooze transities vermeden zijn; hoe hij door pakkende, hyperbolische vergelijkingen met alledaagsche dingen zijn reeds zoo kleurigen stijl opluistert; bij hem ook vindt men soms die triviale volkshumor, welke dadelijk de meest tragische toestanden opvolgt, gelijk in Shakespeare's werken en in het ironische leven dit zoo vaak het geval is; zijn verhaal bevat, vooral in dialoogvorm, ook gaarne van die godsdienstig-philosophische beschouwingen en discussies die het tot metaphysische hoogten verheffen; oratorische herhalingen, afgebroken monologen, boertige tooneelen, rhetorische vocatieven, opvallende parallelismen, dat alles doet onder het lezen van Les Oiseaux s'envolent aan het werk van ‘den grooten Will’ denken. Men vergelijke b.v. ook het ‘tooneel’ tusschen Josine en haar kamenier Rina (Eerste Deel, pp. 216-221) met Merch. of Ven. I. 2. Ons verrukte het meest Boek II van het IIIe deel, pp. 128-169 van den tweeden Band, die somber-lyrische klaagzang van nihilisme en scepticisme...
* * *
In den roman L'Ecole des Mariages (Bibl. Plon No. 37; Parijs 1921, frs. 3. -) dagteekenend van 1903 heeft de bittere psycholoog, die bij nadere kennismaking een milder oordeel verdient dan dat, wat wij eensGa naar voetnoot1) over hem velden, een buitengewoon goed werk geleverd. Hij brengt ons evenals in Les Sangsues binnen in de afschuwelijke wereld der mondaine huwelijkslaboratoria, waar zooveler levensgeluk - in casu zelfs een menschenleven! - geofferd wordt aan ijdelheid, laster en baatzucht. Hoe, na jaren, de gevaarlijke Madame Guitton, door geldelijke ambitie gedreven, het huwelijk tusschen René Delville en haar dochter Fanny tot stand bracht, wordt er ons op spannende wijze meegedeeld. De figuren van den ouden heer Diamanty, den goedhartigen scepticus Sunhary, den zwakken René en (onder de bijpersonen) de dames Eyglunent en André Malval zijn prachtig getypeerd. Hoofdstuk XII lijkt ons schitterend geslaagd, en waardig om in een bloemlezing van sarcastisch modern proza te prijken. Vele beelden pàkken, (Zie o.m. pp. 119 en 190). De strekking: de vele maatschappelijke en godsdienstig-tyranniseerende wantoestanden onzer dagen fel te hekelen, zal den lezer vaak hard en pijnlijk, doch met een verdiende strengheid treffen. De handeling geschiedt te Marseille, maar zou zich overal kunnen afspelen waar menschen wonen, d.w.z. waar intrige heerscht, afgunst en bedrog.
* * *
Tenslotte een woord over Maurice Paléologue's roman Le Cilice (Eerst druk in 1901). Bondigheid is de schoonste verdienste van dit verhaal, dat daardoor dan ook, voornamelijk, zich van Bourget's psychologische ontledingen onderscheidt. Paléologue, geboren te Parijs in 1859, is politicus en letterkundige. Na zijn schoolopleiding aan het Lycée Henri IV te Parijs werd hij secretaris te Tanger en te Rome, en belast met staatkundige missies naar Duitschland, China, Corea en Bulgarije; later werd hij o.m. onderdirecteur van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken en vertegenwoor- | |
[pagina 20]
| |
digde zijn regeering bij het huwelijk, in 1906, van den koning van Spanje. De Académie bekroonde zijn studie over den 18e-eeuwschen philosoof Vauvenargues (1889); verder verschenen van zijn hand een studie over de Vigny (1892), een over Chineesche Kunst, en verscheidene verdienstelijke romanwerken. Van deze nu is Le Cilice het beste. Het verhaalt de lijdensgeschiedenis van Anne de Brienne geboren Virieu, jong en met tegenzin gehuwd met een braven plattelands-edelman dien zij (volgens het in de litteratuur bekende recept) te veel leert eerbiedigen dan dat zij zich durft overgeven aan haar hartstocht en aan hem die dezen hartstocht verwekte en belichaamt: den succesvollen romanschrijver Henri Vaudrec. Eerst stelt deze zich tevreden met een platonisch-aanbiddende vriendschap, maar weldra legt de natuur den levenskrachtigen vrijgezel haar eischen op en wordt hij achtereenvolgens de minnaar van de schoone zangeres Sophie Heller en van de nog schoonere mondaine Mevrouw Cernys. Vandaar veel verdriet voor Anne, die bij haar eervol en kuisch voornemen bleef; - op eén keertje na, nu ja! - en dat keertje was al geëxcuseerd door het tijdperk van litteraire physio-psychologie waarin Paléologue zijn boek geschreven heeft. Wij herkennen vaak Bourget's invloed: Vaudrec is een ‘experimenteel-realist’, - maar hij verkondigt tevens (de objectieve kunstenaar is immers óók subjectief!): ‘..Un de mes plus grands plaisirs ... est d'entendre un spécialiste sur sa spécialité. Je ne connais pas de meilleur moyen de toucher du doigt la réalité, cette admirable réalité qui est le principe de toute poésie, mais que nos yeux de littérateurs ne savent plus voir’.
* * *
Hen die belang stellen in andere, talrijke, aanbevelenswaardige roman- of novellenwerken in deze serie verschenen, verwijzen wij naar ‘Den Gulden Winckel’ (15 Aug. 1921) voor Moselly's Jean des Brebis, Paul Margueritte's Nous, les Mères... en Edm. Jaloux' Les Sangsues. Verder zal men in ‘Eigen Haard’ van 27 Nov. 1920 een gecommenteerde inhoudsopgave aantreffen van Mistral's gedenkschriften - een even leerrijk als gezellig boek! - terwijl het hoofdartikel ‘Vrije Arbeid’ van Juli 1921 de kennismaking met Fromentin's meesterwerk Dominique, een der voornaamste kunstscheppingen van de vorige eeuw, hoopt te mogen hernieuwen...
MARTIN PERMYS.
Zwolle, April 1922. |
|