Den Gulden Winckel. Jaargang 22
(1923)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLeo Tolstoi en de nieuwste richting in onze literatuurALS reactie op de richting van '80, die geen andere eischen stelde aan den roman, dan dat hij moest zijn òf het resultaat van een buitengewoon scherpzinnige psychologische studie over eenige (gewoonlijk uitzonderings) figuren, òf de weergave van een schoonheidsontroering die de schrijver doorleefd heeft, kwam een groep jongeren, die geheel andere eischen stelden, met de psychologie van het exceptioneele braken, en verlangden dat de inhoud van den roman het ‘algemeen menschlijke’ zou betreffen, of religieuze overpeinzingen en openbaringen zou geven, verder strekkend dan het pantheïsme van '80. Aan diè schrijvers van na '80, die aan één van laatstgenoemde eischen voldeden, werd de voorkeur gegeven boven diè, welke de zuivere vertegenwoordigers waren van het ‘l'art pour l'art’, en het oeuvre van Dostojewski, dat romanfiguren geeft die de dragers zijn van de hartstochten welke de menschheid kwellen, en den mensch beeldt als den naar God zoekende, den verdwaalde die in het | |
[pagina 6]
| |
diepst van zijn ziel zich immer zijn afdwaling bewust blijft, en wiens gedachten zelfs worden tot een passie, vond, door de nieuwe eischen, aan den roman gesteld, veel belangstelling. Een schrijver, wiens werken eveneens door dezen omkeer weder meer belangstelling zal vinden is Leo Tolstoi. In diens werkje ‘Wat is Kunst?’ treffen wij zinnen als de volgende aan, die ook voor onze huidige literatuur kunnen gelden: ‘De kunst van onze dagen moet zich hoofdzakelijk hierin onderscheiden van de vroegere kunst, dat de kunst van onzen tijd, d.w.z. de christelijke kunst (gebaseerd op een religieuze gewaarwording die de vereeniging der menschen eischt), van het gebied der naar haren inhoud goede kunst uitsluit alles wat een exclusief gevoel vertolkt, hetwelk de menschen niet vereenigt maar verdeelt’Ga naar eind1). Ook zullen zij, die het overwicht dat in veel modern proza het woord (voornamelijk woorden door den schrijver zelf bedacht) inneemt afkeuren, en dit zeer storend achten, bevrediging vinden bij het lezen van Tolstoi's ‘Vertellingen’Ga naar eind2), en in hun overtuiging betreffende de eischen te stellen voor het verkrijgen van een goeden zinsbouw versterkt worden. Wat betreft de psychologische beschrijving van zijn figuren, deze geeft Tolstoi zelden slechts terwille der psychologie, doch gewoonlijk beeldt hij bepaalde menschen in zijn romans uit, omdat deze personen, milieus, of gebeurtenissen hem in het leven tot overdenking van problemen van algemeen menschlijken en religieuzen aard gedreven hebben. Zulke gebeurtenissen en personen beschrijvend, vindt de aandacht van Tolstoi eerst haar einde bij de problemen die achter die figuren en gebeurtenissen liggen. Wat voor vele schrijvers reeds een eindpunt is, is voor Tolstoi slechts de brug tot het eeuwige, het abstracte. De einder van de wereld, door Tolstoi in zijn werken geschapen, is steeds die van het oneindige, en elke belangrijke mensch, dien hij beschrijft, brengt ons steeds weer tot het eeuwige.... Geen hoofdpersoon die het einde in zich vindt; allen hebben deze ruimte van het eeuwige achter zich. Voorbeelden hiervan zijn, wat betreft personen, bv. Olénine, Anna Karenina, Lewin en Peter BesoekowGa naar eind3). Wat betreft gebeurtenissen noem ik slechts de opvatting, die Tolstoi had over Rusland's oorlog met Napoleon. Hij beschouwt niet de veroveringszucht van Napoleon of bepaalde politieke gebeurtenissen als oorzaak, doch de stuwende kracht is het Eeuwige, de einder in geheel zijn oeuvre. Geheel als Tolstoi tegenover de menschen staat, staat hij ook tegenover de gebeurtenissen.
Een groote plaats neemt in Tolstoi's werk in: de psychologie van de Vrouw. Met enkele zinnen en trekjes weet hij ons de gecompliceerde psyche van een vrouw uit te beelden. Zoo bv. het meisje Marianka in ‘De Kozakken’. Met maar weinig woorden weet hij alle fijne nuances van dit karakter weer te geven. Soms is het een enkel beschrijvend zinnetje, dan weer een dialoogje tusschen Marianka en Olénine. De zinnetjes zijn klein en eenvoudig, maar toch zoo volkomen Marianka uitbeeldend, dat elk woord méer overbodig en storend zou zijn. Tolstoi heeft de vrouw nauwlettend gadegeslagen in al haar physieke uitingen, die haar innerlijke emoties verraden. Als voorbeeld laat ik hier twee passages volgen uit ‘Oorlog en Vrede’. Als eerste een ontmoeting tusschen Prinses Marja en graaf Rostow: ‘Met een zoowel waardige als lieftallige beweging stond zij verheugd lachend een weinig van haar plaats op, bood hem haar smalle, teere hand en sprak eenige woorden met een stem, waarin voor 't eerst een nieuwe, vrouwlijke, uit het innerlijk komende klank was. Mademoiselle Bourienne, dien in den salon was, keek prinses Marja met verbazing aan. Hoewel zij een uitstekende coquette was, had zelfs zìj bij de ontmoeting met een man, op wien zij indruk had willen maken, niet beter te werk kunnen gaan. “Of zwart staat haar bizonder goed, of zij is werkelijk, zonder dat ik het heb bemerkt, zooveel aardiger geworden. En wat de hoofdzaak is: deze takt en deze lieftalligheid”, dacht Mademoiselle Bourienne. De tweede passage is een beschrijving van Natasja nadat zij liefde heeft opgevat voor graaf Besoekow:
Het is de algemeene physieke uiting der liefde, die zoowel bij mensch als dier geldt. In 't voorjaar krijgen de veeren der vogels een mooieren | |
[pagina 7]
| |
glans, en het eigenaardig trippen en dansen der vogels is dan gelijk aan het gecoquetteer waarmee een vrouw den geliefden man voor zich wil winnen. Eén van de voornaamste vrouwenfiguren uit Tolstoi's oeuvre is Anna Karenina. Scherp omlijnd en zich verdiepend in fijne details beeldt hij in het boek van dien naam haar karakter uit; doch immer blijft hij zich bewust, dat zijn doel verder ligt dan een enkele psychologische weergave van een bepaalde persoon. De daden van de figuren uit dezen roman beschrijvend, zonder zich ook maar één oogenblik als rechter tegenover hen te stellen, wordt hij door dezelfde vraag bezig gehouden, die hij ook reeds in ‘Oorlog en Vrede’ heeft gedaan: ‘Wat is goed, wat kwaad?’ In laatstgenoemd werk laat hij den vorst Andreas Bolkonsky zeggen: ‘Wat goed en kwaad is, dat te beoordeelen is den menschen niet gegeven. De menschen hebben van oudsher gedwaald en zullen altijd dwalen, en nergens meer in, dan ten opzichte van hetgeen zij voor goed en kwaad houden’. Deze woorden indachtig beschrijft Tolstoi de daden zijner romanfiguren, en de invloeden die deze op hun omgeving uitoefenen, zonder zich het recht van te oordeelen aan te matigen. Schrijvende de smarten, die menschen elkaar aandoen, die doorlevend, kiest hij als bijbeltekst welke voor het geheele boek ‘Anna Karenina’ geldt: ‘Mij is de wrake, ik zal vergelden’. Deze karaktertrek, om géén mensch te willen oordeelen, is bij Tolstoi niet alleen het resultaat van overpeinzing, doch hij schijnt dien reeds van zijn moeder geërfd te hebben, evenals zijn broer. Ik laat hier volgen wat Tolstoi hierover, reeds oud geworden, schreef: ‘Nog een gemeenschappelijke trek van mijne moeder en mijn broer, waaruit waarschijnlijk hunne onverschilligheid voor 't oordeel der menschen voortvloeide, bestond daarin, dat zij nooit iemand veroordeelden. Dezen karaktertrek van moeder leerde ik kennen uit hare brieven en hoorde ik vertellen door menschen, die haar goed hebben gekend. Wat mijn broer betreft, met wien ik heel lang samen bleef, in hem bad ik dikwijls gelegenheid het op te merken. Kwam het voor, dat hij iets tegen iemand had, dan gaf hij dat te kennen door fijnen humor en een lachje. In groote trekken de beschrijvingen van vrouwen in Tolstoi's oeuvre nagaand, zien wij hoe dit ééne onderwerp hem steeds weer boeit: de vrouw ten opzichte van de samenleving, waarbij hij het huwelijk beschouwt als het natuurlijke einddoel van de vrouw. Als prinses Marja haar verlangen naar het huwelijk tracht te dooden door haar leven te vullen met religieuze overpeinzingen, komt in haar zielstoestand iets abnormaals en ziekelijks. Nadat zij trouwt met graaf Rostow verdwijnt dit plotseling. Eerst dàn is zij in het milieu gekomen, waar al haar eigenschappen als vrouw zich kunnen ontplooien. Haar roeping vervullend wordt zij weer een normaal, evenwichtig mensch. Bizonder krachtig openbaart deze ‘roeping’ zich in ‘Oorlog en Vrede’ bij Natasja. Zelfs na de groote smart die zij doorleefd heeft na het sterven van Andreas Bolkonsky, haar verloofde, zegeviert in haar weer dit verlangen naar het huwelijk. Zij trouwt met Peter Besoekow en vindt eerst dan rust. Van het bijna ideale huwelijk tusschen Kitty en Lewin tot de huwelijkstragedie uit de ‘Kreutzer Sonate’ beschrijft Tolstoi alle tusschenliggende toestanden, daarbij alle psychologische en physieke oorzaken opsporend, die een huwelijk gelukkig of ondragelijk maken. De belangrijke plaats, die de vrouw in Tolstoi's werken inneemt, is, dat zij de drijvende kracht vormt voor de daden van den man. De vrouw wordt het noodlot in het leven van den man, en vormt de oorzaak van zijn daden, geluk en wanhoop. Naast de vrouw, die den man geluk geeft, als prinses Marja, Natasja, Kitty en anderen, staat de vrouw die door haar karakter den man steeds kwelt, ondanks haar liefde voor dien man, bv. Anna Karenina. Het is de vrouw, die zìch en den man dien zij lief heeft ongelukkig maakt. Telkens weer treedt die ‘drijvende kracht’, die de vrouw op den man uitoefent, en waardoor haar positie in de maatschappij tot een zeer belangrijke wordt, naar voren. Prins Andreas en Wronski worden er door in den oorlog gedreven, de hoofdfiguur uit de ‘Kreutzer Sonate’ tot moord, terwijl deze invloed anderen tot gelukkige, tevreden menschen maakt. Een eerste eisch, door Tolstoi aan de vrouw gesteld, en door 't voldoen waaraan alleen een huwelijk gelukkig kan worden, is dat zij zich geheel geeft voor haar huisgezin. De vrouw bij wie het gezelschap, dat zij vóor haar huwelijk op haar ‘jour’ gewoon was te ontvangen, een even groote plaats in blijft nemen als voorheen, en die hetzelfde mondaine leven voortzet, is geen goede vrouw. Deze eisch schept een scherpe scheiding tusschen twee soorten vrouwen. Helena uit ‘Oorlog en Vrede’ is een voorbeeld van het slechte genre, vrouwen als Kitty en Dolly uit ‘Anna Karenina’ zijn twee voorbeelden van het goedeGa naar eind5). | |
[pagina 8]
| |
Tolstoi's eigen huwelijk, dat eerst zeer gelukkig was, werd hem later een belemmering om geheel volgens zijn leer te leven. Zijn beschouwingen over het huwelijk bereiken een toppunt van somberheid in de ‘Kreutzer Sonate’. Reeds zeer oud geworden besluit hij om weg te trekken uit zijn huis. Alles brengt hij voor zijn vertrek in gereedheid, zelfs den afscheidsbrief aan zijn vrouw heeft hij geschreven, en toch kan hij niet breken met vrouw en kinderen. Bij deze vluchtplannen moeten wij onwillekeurig denken aan het volgende fragment uit ‘Oorlog en Vrede’, welk boek Tolstoi in zijn gelukkigste huwelijksjaren schreef. Het betreft de plannen van Prinses Marja, die als bedevaartgangster haar ouderlijk huis wil verlaten: ‘Onder het voorwendsel, dat zij een bedevaartgangster een geschenk wou geven, schafte prinses Marja zich de volledige dracht van een pelgrim aan: een grof kleed, bastschoenen, een lakensche mantel en een zwarte doek. Dikwijls ging zij naar de commode, met den gewijden inhoud, en bleef er voor staan, weifelend overleggend, of het juiste oogenblik reeds gekomen was, om haar voornemen ten uitvoer te brengen. Ook Tolstoi was het lang onmogelijk zijn plannen ten uitvoer te brengen. Toen hij er eindelijk toe over ging overviel de dood hem. Voor Tolstoi was de dood thans niet meer een verschrikking, doch Prins Andreas' woorden waren de zijne geworden: ‘De dood is een ontwaken!’
Tolstoi's werk vergelijkend met het oeuvre van Dostojewski zien wij hoe het eerste het resultaat is van rustige beschouwing en overdenking, het laatste daarentegen een geheel ander karakter toont. De figuren uit een roman van Tolstoi zijn geheel individueele personen, en elke persoon is anders als de verder in den roman voorkomenden. Bij Dostojewski echter hebben bijna allen één trek gemeen, nml. de buitengewone felheid van leven, die de figuren grotesk en gigantisch maakt. Terwijl de gebeurtenissen en menschen bij Tolstoi van deze wereld zijn, vormen zij bij Dostojewski een nieuwe wereld, waarin geleefd wordt met een hevigheid, ons alleen bekend uit de verhalen over halfgoden en goden uit de mythologieGa naar eind6). Tolstoï is de fijnvoelende, rustige beschouwer en peinzer, de Westerling; Dostojewski daarentegen, de Aziaat, de fel bewogen mensch, die uit zijn overmaat van leven tal van romanmenschen schept, die allen denzelfden grooten levensstroom in zich hebben als hun schepper, allen hetzelfde verterende levensvuur in zich dragenGa naar eind7). Voor Tolstoï zal het werken een genot geweest zijn, zooals de zachte warmte van een haardvuur een genot kan zijn; voor Dostojewski echter was het de bevrijding van een storm, de geestelijke ‘veiligheidsklep’ voor de te hoog opgevoerde levensspanning. Het scheppingsproces bij Dostojewski nagaande komen wij tot het resultaat dat het groteske in al zijn figuren een noodzakelijk gevolg is van zijn geestestoestand, even goed als dit bij Tolstoi onnatuurlijk en kunstmatig zou aandoen. Dostojewski schept de voornaamste zijner figuren van zichzelf uit, en wordt hiertoe gedreven door een te veel aan levenskracht, terwijl bij Tolstoï de beschouwing en de waarneming de grootste plaats innemen. Hoe verschillend het werk van Tolstoï en Dostojewski ook moge zijn, één ding echter overbrugt dezen afstand: de liefde tot de menschheid, die beiden gemeen is. Tolstoï houdt van de menschen op dezelfde wijze als Dostojewski van zijn dronkaards, wellustelingen en Godzoekers houdt. Beider liefde is vol van vergevensgezindheid en begrijpen. Als Tolstoï den nacht beschrijft, aan den dood van den jongen graaf Rostow voorafgaande, - door den knaap wakende doorgebracht, in sprookjesachtig gemijmer luisterend naar de muziek van het sabelslijpen -, of wanneer hij de tragedie van een Anna Karenina, of de fouten van Stipan Akadiewitsj Oblonsky beschrijft, dan treft ons diezelfde groote liefde voor de menschen als bij Dostojewski, en wij voelen hoe de woorden, door Tolstoï bij zijn ‘Anna Karenina’ gebruikt, ook bij het begin van Dostojewski's werk konden staan: ‘Mij is de wrake, ik zal vergelden!’
GERARD VAN DUYN. | |
[pagina 9]
| |
Rotterdam. |
|