Den Gulden Winckel. Jaargang 21
(1922)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDirck Volckertszoon Coornhert
| |
[pagina 183]
| |
niet de eerste studie zijn aan Coornhert gewijd, nog gezwegen van het levensbericht dat in de verzamelde werken (3 deelen, folio) van 1630 voorkomt en door Ten Brink (zie volgende kolom) toegeschreven wordt aan den uitgever Jacob Aertsz. ColomGa naar voetnoot1). In Levensbeschrijving van eenige Voorname meest Nederlandsche Mannen en Vrouwen, uit Egte Stukken opgemaakt staat op blz. 101-113 van het tweede deel (2de druk, 1780): Het Leven van Dirk Volkersz Koornhert. Het beslaat dus dertien bladzijden, is alzoo al zoo kort mogelijk en dus onvoldoende. In 1813 opent Prof. Siegenbeek het tweede deel van zijn tijdschrift Museum met een artikel Over de Verdiensten van Coornhert als Zedeschrijver en het eerste deel van Vruchten ingezameld door de Rederijkerskamer De Wijngaardranken te Haarlem (1834) opent met een Lotrede op Coornhert, op den Haarlemschen notaris, welke beide artikelen, van Siegenbeek en de Lofrede, vooral de laatste, niet erg belangrijk zijn. Doch dan komt in 1860 het proefschrift van Dr. Jan ten Brink. Deze studeerde in de theologie, doch vond zich voor het herdersambt ongeschikt, en nog vóor hij ergens predikant was, nog vóor hij was afgestudeerd, dus eerder dan Van Vloten, Busken Huet, Pierson in hun leven, besloot hij de theologie ‘er aan te geven’ en kreeg hij een betrekking als gouverneur bij den heer Van Delden te Batavia; echter op voorwaarde dat hij eerst at zou studeeren en promoveeren zou. Daarom schreef hij een dissertatie, (in 1860) in het Latijn, die hij in hetzelfde jaar in een Nederlandsche vertaling uitgaf: Dirck Volkertsen Coornhert en zijne Wellevenskunst (Amsterdam, 1860). Evenals zijn biographie over Bredero, waarvoor hij een paar jaar eerder, in een prijsvraag door de letterkundige faculteit der Groningsche Hoogeschool uitgeschreven, was bekroond, begint hij zijn Coornhert-biographie met een romantische inleldingGa naar voetnoot2); Coornhert's bijwoning van een terechtstelling der Inquisitie te Sevilla (blz. XXXV-XL). Ten Brink verontschuldigde zich over dit hoofdstuk aldus (blz. XLI): ‘Spanje gedurende 1538 tot 1540 - in welk tijdsverloop Coornherts reize moet gesteld worden - te bezoeken zonder op de een of andere wijze met de daar zoo welig bloeiende Inquisitie kennis te maken, zou een toevallige uitzondering zijn, welke voor Coornherts verblijf op het Schiereiland niet behoeft te worden aangenomen. Zijn gansche leven en schrijven bewijst het ten stelligste, dat hij reeds vroeg met dien nobelen haat tegen conscientiedwang en ketterdooden vervuld was, welken hij zoo roemvol aan zijn naam heeft verbonden. Psychologisch zou men mogen eischen, dat hij op zijn reize door Spanje ooggetuige is geweest van een moord door het heilige geloofsgericht in naam der alleenzaligmakende kerke gepleegd, en dat hij in dat uur de plechtige gelofte aflegde, zijn gansche leven aan een hardnekkigen strijd tegen geloofsvervolging te wijden. Ten overvloede bericht nog Witsen Geysbeek, schoon deze verzuimd heeft het feit nader te staven (Biographisch, Anthologisch en Critisch Woordenboek der Nederduitsche Dichters, Amst. 1822, II, 76): “Daar hij in zijn jeugd een reis naar Spanje en Portugal gedaan had en de gruwelen der Inquisitie van nabij gezien had, kreeg hij een hevigen afkeer van ketterdooden en gewetensdwang”’. Hoe natuurlijk Ten Brink het ‘feit’ ook voorstelt, toch heeft het tegenspraak ondervonden. In het Biographisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden in Nederland door Dr. J.P. de Bie en Mr. J. Loosjes ('s Grav., Martinus Nijhoff)Ga naar voetnoot1), waarin in dl. II op blz. 212-249 een uitvoerige biographie van Coornhert voorkomt, een der uitvoerigste levensschetsen, zoo niet de meest uitvoerige, van het geheele (nog onvoltooide) werk, veel uitvoeriger dan b.v. de levensschetsen van Arminius en Gomarus, staat op blz. 214-215: ‘dat hij (Coornhert), zooals Dr. ten Brink glst, te Sevilla een kettergericht heeft bijgewoond, waardoor de eerste grond gelegd is tot zijn afkeer van het “ketterdooden” is mogelijk, maar noodzakelijk om dien afkeer te verklaren is dit volstrekt niet. Coornhert moest er tegen zijn, hij kon niet anders, 't hing geheel en al met zijn karakter, met zijn persoonlijkheid samen. Dat deze buitenlandsche reis tot 's mans vorming en ontwikkeling zal hebben bijgedragen is zeker’. Ten Brink's boek, dat nog steeds zijn waarde heeft behouden en zich, als al zijn werken, aangenaam laat lezen, bevat ook een chronologische lijst van Coornhert's geschriften. In de uitgave van 1630 is op de tijdsorde niet gelet en staan ze door elkaar. Behalve deze chronologische lijst en de opgave van Coornhert-geschriften in den Amsterdamschen Catalogus is er een uitvoerige, een complete, Coornhert-bibliographie in het werk dat als een kaartcatalogus is behandeld: in de Bibliotheca Belgica van de Belgische (Gentsche) bibliothecarissen Arnold en Van der Haeghen. Buiten zijn proefschrift om heeft Ten Brink meermalen nog (anders zou Ten Brink Ten Brink niet geweest zijn) over Coornhert geschreven o.a. in de Haagsche Stemmen van 1887-1888 (blz. 85-96) een artikel Dirck Volckertszoon Coornhert als gevangene op de Gevangenpoort te 's Gravenhage in 1567, dat herdrukt is in De Dietsche Warande van 1888 (dl. I, blz. 678-690) als D. Vz. Coornhert gevangen te 's Gravenhage. Na Ten Brink's geschrift hebben de volgende twee werken, die ongeveer te gelijker tijd verschenen, niet veel licht over Coornhert kunnen ontsteken: in 1886 verscheen in Jena van den Duitscher Karl Lorentzen Dieryck Volkertszoon Coornhert, der Vorläufer der Remonstranten; Versuch einer Biographie; en in 1887 te Schoonhoven van F.D.J. Moorrees: Dirck Volckertszoon Coornhert, Notaris te Haarlem, de Libertijn, Bestrijder der Gereformeerde Predikanten ten tijde van Prins Willem I; Levensen Karakterschets. Moorrees, die het werk van Lorentzen beoordeelde in De Tijdspiegel van December 1888 (onder den titel D.V. Coornhert bestudeerd in Duitschland) en die in 1880 een geschrift gaf Geschiedenis der Kerk- | |
[pagina 184]
| |
hervorming in Noord-Nederland en in 1904 een Geschiedenis der Kerkhervorming in de Zuidelijke Nederlanden, schreef in De Tijdspiegel nog twee artikelen over Coornhert, in het nummer van Januari 1890 Coornhert als theologisch Schrijver en in het nummer van November 1891 Coornhert de waardige Handhaver van der Conscientiën Vrijheid. Behalve verschillende tijdschriftartikelen die verschenen, o.a. een van Van Vloten over Coornhert's BrievenboekGa naar voetnoot1) in Studiën en Bijdragen op het Gebied der Historische Theologie van 1878 en een van A.W. Stellwagen (dat herdrukt is in het eerste deel van zijn Letterkundige Bespiegelingen, Amst. 1890)Ga naar voetnoot2), verscheen in 1903 een werkjeGa naar voetnoot3) dat na Ten Brink's dissertatie wel het prettigste is, over Coornhert verschenen, een herdruk van een stuk van Coornhert's gedeeltelijke vertaling van Boccaccio's Decamerone, welke herdruk door Dr. G.A. NautaGa naar voetnoot4) van een inleiding en van vergelijkende letterkundige aanteekeningen werd voorzien, echter van niet veel aanteekeningen, van niet zóó veel of Dr. A. Borgeld, die veel overeenkomstige kleinigheden in verschillende literaturen heeft aangewezen, wist in een artikel in Taal en Letteren van 1904 gemakkelijk een aan vulling er op te gevenGa naar voetnoot5); gemakkelijk, want Boccaccio's Decamerone is veel, zeer veel nagevolgd; de invloed van het werk doet zich zelfs, volgens Dr. Nauta, gevoelen in de voordrachten van onze tegenwoordige café-chantantkomieken. Zou een herdruk van de in 1903 niet herdrukte Lustighe Historiën, ook met het oog op een groot publiek, thans geen aanbeveling verdienen, meer dan de uitgave van een biographie? Misschien ook niet. Zijde heeft de uitgever bij het deeltje van 1903, meenen we, niet gesponnen; doch dat wil nog weinig zeggen, er zijn nog altijd uitgevers die bij de uitgave van een werk soms meer aan de ‘kunstzijde’ dan aan de financieele zijde denken. En of een uitgever aan een biographie over iemand als Coornhert nu wel veel zijde spinnen zal?! EEN WINCKEL-BEDIENDE. |
|