Is het dan zóo erg ...? Stellig gaat het verder dan De Hel, maar ook is het gezonder, immers het werk van een forsche, een bloedbonzende persoonlijkheid. Onlangs had l'Ere Nouvelle een hoofdartikel van Marguéritte, waarin hij naar aanleiding van de jaarlijksche bedevaart naar Médan, waar mevrouw Zola, oude, statige dame, nog woont in het huis, thans tehuis voor zuigelingen, stuk voor stuk uit de opbrengst van Zola's boeken tijdens diens leven bij elkaar gebouwd, herinneringen ophaalde aan den grooten doode. In diens ruime schrijfkamer in de Rue de Rome heeft hij hem gekend.
In dit boek is de adem van Zola. Neen, de verhoudingen worden bij de vergelijking niet vergeten. Het mist iets, ook, en hoe ver, is het hem vooruit. In elk geval is het oprecht tot in het schaamtelooze. De landgenoot moet, enkele stukken van La Garçonne lezend, mompelen: dat is onmogelijk. Inderdaad knijpt Marguéritte zijn tube zwart tot onwaarschijnlijk wordens toe uit. Dit verzwakt den indruk, wijl hij realist is.
In de ‘mysteriën van Parijs’ leidt hij den lezer binnen. Deze vraagt slechts betrouwbaarheid van den gids. Niemand dwingt hem, den leidsman te volgen. Wie zich liever oogkleppen voorbindt, ga zijn gang. De anderen wenschen van de echtheid van het beschrevene overtuigd te worden. Slechts op die voorwaarde erkennen zij zijn kunstkracht en kunstenaars-souvereiniteit. Mocht blijken, dat hij smeerlapperij-beschrijving heeft verzonnen, met andere woorden: dwingt hij ons niet, ze als noodzakelijke onderdeelen van het geheel te zien, dan hebben we het recht, hem pornograaf te schelden. Stellig maakt de schrijver het soms bont. De plaats kan met den vinger worden aangewezen. Daar weegt het idyllische slot tegen op. Ook dit is valsch, immers bedacht ter wille van de vermeende noodzaak eener oplossing. Dien zwijgenden minnaar, welke, als zijn voorganger Monique wil doodschieten, haar met zijn lichaam beschermt, dan zelf evenals zij wordt gewond, den dader voor vervolging behoedt, zich zijn liefde bewust wordt en ze in haar wekt, dezen belichaamden edelmoed aanvaarden we nauwelijks.
Hoeveel belangwekkends van zieldoorschouwing en beschrijvingskracht staat er tegenover. Monique is de garçonne, dat wil zeggen een moderne majoor Frans. Een feministe, eer metterdaad en met de zinnen, dan verstandelijk. Een jonge vrouw van goeden huize - slachtoffer van de ontaarding in haar omgeving, in zoover heur moeder, zelf nog, als Monique volwassen is, in een ‘verhouding’ gewikkeld, haar in de provincie liet opvoeden - die aan een rijken doordraaier verkwanseld wordt tegen het geld, waarmee hij haars vaders positie zal redden. Onvoorwaardelijke openheid vraagt zij van hem. Vlak vóór het huwelijk geeft ze hem het supreme bewijs van haar vertrouwen. Den volgenden avond ziet ze hem met zijn minnares. Alles in haar scheurt. Willoos laat ze zich dienzelfden nacht door een op avontuur belusten onbekende meetroonen. Zij rukt zich los, tegelijk van verloofde en ouders.
Dan begint de tijd van haren nedergang. Als een vrijgezel wil zij het leven leven; scherp scheidt ze het lichaam van den geest. ‘La femme ne s'éveille à la vie qu' après s'être ouverte au plaisir’. En zie dit citaat van Stendhal: ‘le pucelage est la source des vices et des malheurs qui suivent nos mariages actuels’. Aan alle uitspattingen geeft ze zich over. Ze zoekt de eene depravatie na de andere. Nochtans blijft de kern harer persoonlijkheid ongeschonden; zij drijft iets als een kunsthandel tegelijkertijd.
De beschrijvingskracht, boven geprezen, schiet soms te kort; de zieldoorschouwing is prachtig in haar naaktheid. Innig menschelijke dingen staan erin. In deze koortszwoele omgeving van uitmiddelpuntigen en vergiftigd genot heeft Marguéritte de ontroerend menschelijke gestalte Monique geschapen.
Parijs.
H. VAN LOON.