Den Gulden Winckel. Jaargang 21
(1922)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLe Coeur Populaire‘... EST-CE donc la vraie poésie? est-ce la soif mélancolique de l'idéal qui manque à ce peuple pour comprendre et produire des chants dignes d'être comparés à ceux de l'Allemagne et de l'Angleterre? Non certes, mais il est arrivé qu'en France la littérature n'est jamais descendue au niveau de la grande Foule: les poètes académiques du XVIIe et du XVIIIe Siècle n'auraient pas plus compris de telles inspirations que les paysans n'eussent admiré leurs Odes, leurs epîtres et leurs poésies fugitives, si incolores, si gourmées....’Ga naar voetnoot1). Het schijnt wel alsof het werk van Jehan Rictus alleen daar is om de treurige waarheid van bovenstaande litanie van Gérard de Nerval over het oude Fransche lied nog meer kracht bij te zetten. Niet alleen Nerval, maar later ook Lamartine en nog heel veel anderen waren ervan overtuigd, dat de stichting en het bestaan der Académie de ontwikkeling der Fransche litteratuur en vooral de ontwikkeling van het Fransche vers eerder heeft geschaad dan gebaat. Het woord ‘academische stijl’ alleen is al voldoende om visioenen van volkomen kleurlooze of banale verzen en prozabouwsels op te roepen, visioenen ook van oude, afgezaagde metaphoren, die, onder het mom van purisme en verfijning, de Fransche taal met de grootst mogelijke zorg verminken. Als voor de schilderkunst eens even willekeurig en even conventioneel werd gedecreteerd, dat sommige kleuren, b.v. rood en geel, vulgair en obsceen zijn en dat het dus absoluut verkeerd is deze nog te hanteeren, dan zou iedereen ervan overtuigd zijn dat een dergelijk voorschrift funeste gevolgen voor de schilderkunst zou hebben, die hierdoor zonder eenigen twijfel veroordeeld zou zijn alleen werk van de uiterste middelmatigheid op te leveren. En een dergelijke ketterij wordt zonder blikken of blozen voor de taal toegestaan. Immers, zijn de taalklanken voor een kunstenaar, een schrijver iets anders dan kleuren en klanken? En toch is de Fransche schrijver voor het overgroote deel verplicht zijn kleurgevoel, zijn muzikaal gevoel aan banden te leggen, eenvoudig omdat in Frankrijk - het groote Frankrijk, gelegen buiten het internationale, slechts aan de vreemdelingen bekende Frankrijk, - nog steeds, en misschien sterker dan ergens elders, de provincie de leiding heeft, decreteerend: ‘Il ne faut pas choquer, vous comprenez!’ En dat in een land, waar de gespierde taal van een Villon, een Rabelais, een Mathurin Régnier, een Scarron, een Saint Simon, het bewijs leverde voor de vitaliteit van het ras!
Enkele weken voor den oorlog publiceerde de auteur van de Soliloques du Pauvre een nieuwen bundel verzen, le Coeur PopulaireGa naar voetnoot1), welke echter tengevolge der tijdsomstandigheden niet het hem toekomend succes had. En de arbeid van vijftien jaren, gewijd aan een uitgebreid linguïstisch zoeken, aan een minutieus wikken en wegen van iederen verworven klank, scheen vergeefs te zijn geweest. Toch raakte de editie langzaam aan uitgeput. Zooeven is een herdruk verschenen en wel pleit het voor de enorme levenskracht van deze verzen, dat ze niet ten onder gingen in den vreeselijken chaos van den Grooten Oorlog. De gebeurtenissen hebben Jehan Rictus gelijk gegeven. De Parijsche ‘slang’ werd door den Oorlog geheiligd: dit is de taal der poilus; daarom herschijnt dit boek van Rictus in een hernieuwde waarde. Ditmaal is het niet meer de Arme, de Gedeclasseerde uit de Soliloques, die zijn lijden, zijn misère vertelt. Jehan Rictus heeft zich hier één gevoeld met de proletarische massa, die zich afbeult in de fabrieken der groote industrieele centra; die de stegen en sloppen der voorsteden bevolkt. De dichter houdt zich niet op met humanitaire en onvruchtbare ontboezemingen, wil zich bij geen enkele partij aansluiten; hij laat zijn helden hun eigen taal spreken, alsof ze in levende lijve op het tooneel moesten verschijnen. Zeker, hij gebruikt dezelfde manier om hun gevoelens uit te drukken als in de Soliloques, maar het is ongetwijfeld veel eenvoudiger en zonder eenige | |
[pagina 149]
| |
romantische rhetoriek. Rictus trof in deze verzen de kern van het lijden van het volk, hun werkelijke nooden. Zou het werkelijk onmogelijk zijn om voor de arbeiders-massa's meer welvaart, meer geluk te veroveren? Is het dwaasheid te droomen van een vroolijke fabriek, van een zindelijke woning, van gezonder genoegens, van een proletariaat, dat reinheid en rust kent, dat blijde door het leven gaat en meester is van zijn instincten? Het kapitalisme moet actieve, opgewekte medewerkers hebben op die wijze, geen verstompte slaven, vol haat jegens hen, voor wie het geen belangstelling heeft. Misschien had het voor den oorlog zijn groote plichten vergeten, nu zal het ze niet meer miskennen. Het boek eindigt met de betuiging van een hecht en sterk geloof in de toekomst. Jehan Rictus, rationeel en menschelijk, neemt intens deel aan de benauwenissen van zijn tijd en hij vindt het lyrische realisme terug van een François Villon, met wien hij zoo dikwijls is vergeleken. Weinig critici merkten echter op, dat hij in de poezie een nieuwen vorm van strophe heeft geïntroduceerd, de strophe met den ‘leitmotief’ regel of ‘refrein’ regel, welke al zijn verzen maakt tot een soort recitatieven, van een prachtig gecadenseerd rhythme, komisch en smartelijk tegelijkertijd. In Amerika heeft Walt Whitman volkomen natuurlijk eveneens van dit procédé gebruik gemaakt. En als een reactie op de vormen der Parnassiens, die de Fransche poésie al te eentonig dreigden te maken, is deze vorm een uiterst gelukkige trouvaille. Dit alleen zou voldoende zijn om van de originaliteit van den dichter te overtuigen, gelijk de dramatische aard van zijn werk voor altijd een synthetisch beeld zal geven van onzen zoo verwarden tijd. Dit staat vast, dat Jehan Rictus door zijn vigoureus en fel genre, door zijn volkomen begrijpen van het leven, door zijn satyrisch talent, waaraan echter de bonhommie niet ontbreekt, behoort tot die schrijvers, bij wie de Latijnsche invloed de Keltische cultuurresten niet heeft verstikt. Als men zijn werk leest, betreurt men den enormen invloed, dien de Renaissance met zijn onbegrensde vereering der Latijnen in Frankrijk heeft gehad, waardoor de smaak voor den Chanson de Geste verloren ging, die nog niet het hoogtepunt van zijn ontwikkeling had bereikt. En het is te bejammeren, dat de groote schrijvers wel inspiratie vonden in imitatie van vreemdelingen, terwijl de volkomen nationale, primitieve littérature van Frankrijk hun zooveel had kunnen geven. Jehan Rictus is te onafhankelijk om een School te vormen; zijn genre is trouwens onnavolgbaar, en zij die het zouden willen hanteeren, zouden plagiators worden. Maar dit lyrische réalisme, dat zijn uitsluitend eigendom is, zal steeds blijven een nauwgezette afbeelding van het verwardste tijdperk der historie en tevens de uitdrukking van een zielsgesteldheid, welke het moderne Frankrijk verbindt met de waarachtige Fransche dichterlijke traditie.
MAURICE TOUSSAINT. |
|