Den Gulden Winckel. Jaargang 21
(1922)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdJacob Schaffner's Die Weisheit der LiebeGa naar voetnoot2)EEN belangrijk boek is dit, belangrijk om litteraire eigenschappen, belangrijk vooral omdat Schaffner er in mocht slagen weer te geven de psyche van het hedendaagsche Duitschland. | |
[pagina 133]
| |
Schaffner heeft zijn figuren tweeledig gemaakt, ten eerste tot waarachtig levende, warmbloedige menschen, ten tweede tot dragers van een idee, tot menschen die hun tijd incarneeren, tot belevers van het bloedig en smartelijk drama van het hedendaagsche Duitschland. In dat tweeledige ligt de eenheid, de synthese van het werk, datgene wat het uitdraagt ver boven het middelmatige. Want als in een helderen spiegel ziet men in dit werk Duitschland's verwording beleefd in de levens der personen, levend in de ziel zelve van het boek. Felgentreu, de hoofdpersoon is ook drager van de hoofdidee; hij spreekt deze uit wanneer hij zegt: ‘Ich bin ein Produkt meiner Zeit und die Zeit ist sodomitisch’, en ook: ‘Wir sind die Leute die den Nachtmar gesehen haben, den Nachtmar der alten sterbenden Welt’. Tweeledig is dit werk dus, maar in die tweeledigheid de eenheid, die eenheid onafscheidelijk verbonden aan de eerlijke schepping van den zeer sterken mensch. Want krachtig is Schaffner, eerlijk en trouw. Op blz. 166 staat: ‘Viele Schriftsteller gaben sich das Aussehen, als bestände das Schicksal des Menschen aus lauter heroischen und representativen Vergangen, die ihn sogleich, sobald er etwas belebt von weitem wahrnehmbar, aus der Alltäglichkeit herausheben. Diese Leute beobachten schlecht und ihr Wahrheitsdrang ist nicht grosz’. Schaffner zelf observeert fijn, hij is een ras-auteur, de bouw van zijn werk is logisch, waardoor het verhaal goed loopt; het gebeuren is steeds verantwoord en wordt door den lezer ook volkomen aanvaard. Schaffner's stijl is niet altijd even helder maar in de beste gedeelten eenvoudig en aangrijpend, zooals op blz. 214: ‘Voll reifer Leidenschaft zog er sie zu sich hin, bog ihren blassen Kopf zurück und küszte sie. Sie hielt wortlos still und sah ihm nur mit ihrem groszen, heute ins dunkelgraue spielenden Augen unbeweglich an. Seine Worte umgaben ihn, wie ein rauschender Regen, in welcher eine Amsel sang. Sie machten sie irgendwie wild und unerbittlich. Alles klang betörend und unentrinnbar süsz. Seine Berührungen bestürzten und überwaltigten sie, dasz ihr hilflos das Herz schlug. Sie erbleichte noch tiefer und der Ernst ihres Ausdrücks nahm nun beinahe etwas drohendes und schmerzerfülltes an. Bald begann sie unter seinen Küssen zu ächsen und zu klagen. Dann wurde sie in seinen Armen schwer und heisz. Während sie ihn immer fester umfing, begann sie mit kindlicher Stimme stammelnde Bitten aus zu stöszen, die ihm einen Sturm der Zärtlichkeit erregten, obwohl er sie nicht schonen konnte vor allem weil sie nicht geschont sein wollte. Schlieszlich schlug alles über ihnen zusammen wie eine Grotte aus Feuer und grünem Tiefenwasser und ein liebendes Paar auf der Erde war mehr geschaffen’. Felgentreu woont met zijne vrouw Meta en haar nichtje Alma in een van de vele groote kazernehuizen van Berlijn. In den aanvang van het boek is de verloving op handen van Alma met ‘Herr Julius Lippke’ apothekersbediende. De familie Felgentreu is een klein, gelukkig burgergezin, de familie Lippke een geslacht van sombere, schimachtige, zwartgallige menschen. Het is alsof tusschen het lot van deze gezinnen een heillooze wisselwerking bestaat, alsof een lugubere fataliteit deze twee families heeft voorbeschikt om elkaar naar den afgrond te voeren met pijnlijke zekerheid. Wanneer Felgentreu's zinnen in beroering zijn gebracht, wanneer zijn felle begeerte uitgaat naar eene vrouw, is hij een gevaarlijk mensch. Zoo is hij nu gevaarlijk voor het nichtje Alma. Brandende begeerte, onteugelbare lusten woelen in hem; de vrede in het gelukkig gezin Felgentreu is slechts schijnbaar en de aanstaande verloving van Alma en Herr Lippke zal nu de ontknooping verhaasten. Alma staat tusschen de beide mannen, en de klitterig zwoele begeerte van den mageren en goren jongeling voert haar des te sneller in de armen van haar oom, den vrouwenkenner Felgentreu. Felgentreu verleidt Alma in zijn eigen huis, en het meisje vlucht weg. Ergens bij een kamerverhuurster, een vrouw welke zich met verdachte zaakjes ophoudt, komt zij terecht. De twee vrouwen welke zich om Felgentreu bewegen worden door dit gebeuren niet in de laagte getrokken. In strakke reinheid is Meta boven Felgentreu's handeling uitgegroeid; wanneer zij met eenvoudig en schoon gebaar haar man aan Alma afstaat is hare zelfbeheersching meesterlijk en wordt hare innerlijke rust zelfs niet verstoord. Alma blijft en zal blijven, ook in het infaamste milieu, de vrouw welke zich verheven voelt door de groote liefde van een man, door haar zwangerschap de eenige voor hem, want moeder van zijn kind. Een voor een vallen de slagen in de familie Lippke; door de slechte daad van Alma en Felgentreu wordt hun beetje kil levensgeluk vernietigd. Eerst sterft de moeder na een smartelijk lijden, tot het einde toe wreed geslingerd tusschen hoop en vrees, gefolterd door den angst voor het geluk van haar zoon; in het ontredderd gezin raakt de vader aan den drank en ook de zoon, wanneer hij weet dat Alma's eer bezoedeld is, neemt zijn toevlucht tot drinken. Een vreemde zenuwtoestand sloopt hem; ten slotte wil hij niet meer werken, niet meer opstaan, niet meer eten en wacht gelaten den dood af, die dan eindelijk komt als | |
[pagina 134]
| |
verlossend einde van een onmenschwaardig, verdierlijkt bestaan. Meta heeft Alma aan Felgentreu afgestaan en zij wonen samen in een ander stadsgedeelte en zijn zeer gelukkig. Hun schuldig geluk zal kort duren, want het ongeluk der familie Lippke is om hen; demonen zijn in de nabijheid, vlak bij hun heerlijke liefde. Door de Felgentreu's is het levensgeluk der Lippke's verwoest; door de Lippke's zijn ook de Felgentreu's ten ondergang gedoemd. Aldus des levens sombere wisselwerking. Wanneer de oude Lippke ervaart dat ook zijn dochter Clara, de laatste die hem gebleven is, liefheeft den verafschuwden Felgentreu, is hij in razende woede zichzelf niet meer meester. Niets weet hij meer als dat eene: die allen moeten gewroken. Met een revolver snelt hij naar Felgentreu's woning in de nabijheid waarvan hij Alma en Felgentreu tegenkomt, die van den dokter komen. Alma's toestand geeft reden tot ongerustheid, zij zal te bed moeten blijven tot na de geboorte van het kind. Een heftige scene volgt, een worsteling om het wapen; Felgentreu weet echter meester van den toestand te blijven. Toch is het einde van hun geluk daar. Voor Alma is de schok te groot geweest, zij wordt door vroegtijdige weeën overvallen en sterft nadat zij een levend kind ter wereld heeft gebracht. Nadat hij aan den ouden Lippke heeft opgedragen het kind bij Meta te brengen voelt Felgentreu dat zijn leven is afgeloopen en schiet zich dood met groote kalmte. Meta zal dus de moeder wezen van het kind van Alma en Felgentreu, en zooals zij zonder aarzelen en zonder zwakheid Felgentreu aan Alma eens afstond, aanvaardt zij deze nieuwe plicht. Vastgesteld is, dat deze menschen een sterk persoonlijk leven hebben en dat hun gestalten vasthouden de gebonden aandacht door heel het boek.
Dragers van eene idee, wat hebben zij ons te zeggen? Felgentreu belichaamt de revolutie, het bandelooze, het matelooze, het vreeselijke voortgekomen uit den nood der tijden, datgene wat Duitschland ten verderve voert. Zegt hij niet zelve: ‘Ich bin ein vertappter Revolutionair. Ich wandle auf einem Vulkan’. Felgentreu leest Darwin, Marx, Rousseau, Engels, Häckel, Bebel en Kautsky. Het rustige, huiselijke leven heeft zijn agitatorische neigingen eenigszins onderdrukt, maar inwendig smeult het vuur, steeds gereed om op te laaien in ongebonden passie. ‘Aber Sie und mich, uns alle führt eine Macht, von der wir nichts machen, unwiderstehlich’. Als een apostel der revolutie staat hij voor ons, beteugelend heel een volksmassa door de kracht van zijn woord, eigen leven niet tellend, overheerschend door machtige suggestie en in staat om een volgzame, ongebreidelde bende te voeren naar dood en verderf. Een groote kracht gaat van hem uit. ‘Augenblicklich fühle ich mich nicht sterblich. Alle sahen ihm an und fanden dasz er die Wahrheit sprach. Es war ungemein viel Glanz in seinen Augen und wenn er aus seinem Sofaplatz heraustrat schien er um eine Handbreit gewachsen zu sein’. Hier is de revolutionair, sterk en geweldig, in heerschersbewustzijn, voorbeschikt om ten gronde te gaan door eigen onbeheerschtheid, eigen ongebreideldheid. Zooals iedere revolutie zijn idealen besmeurt in bloed en schande, zoo is ook Felgentreu gevallen; wanneer hij de eer genomen heeft van een jong meisje moet hij sterven, maar niet voordat hij zijn idealen gegeven heeft aan komende geslachten, door zijn kind. Alma is de hartstochtsvrouw, het vrouwtjesdier, de moeder ook, in hare trouwe liefde tot het kind reeds vóor de geboorte. Van het begin af, wanneer er van haar staat dat zij elk uitstel van de daad als een genade van Felgentreu aanneemt, is zij geheel in zijn macht. Hare figuur is de minst scherp omlijnde en daarom ook de minst levende en minst geslaagde. Zij is er alleen om Felgentreu, maar misschien was niet anders hare roeping. Meta Felgentreu is een schoone figuur. Door heel het boek heen is hare gestalte er eene van groote goedheid, zuivere plichtsbetrachting, waarachtige trouw, en tegen het einde is zij gegroeid tot een dier schoone moederfiguren der klassieke letterkunde. Meta is een christin. ‘Am Sonntag waren Frau Felgentreu alle Straszen und Wegen der Stadt Wegen zu Gott’. Wij moeten weten dat wanneer het bitterste leed haar treft Meta niet op eigen kracht steunt, niet op eigen gezag handelt, waar zij zich weet te verheffen boven het leed, dat leed weet te brengen op een hooger, onzelfzuchtig plan. God is met Meta. Wie is tegen haar? In moeilijke uren bidt zij. ‘Gib mir Kummer, gib mir auch Krankheit, Geldverlust, körperlichen Unfall, was du willst. Nur führe mir meine anvertrauten Seelen unbeschädigt zurück. Wie soll ich sonst vor dir treten am Tag des Gerichts’. Zoo voelt Meta de ondragelijk zware verantwoording voor den ernst der tijden, want God heeft niet gewild die onbandigheid, dien doodslag, die helsche praktijken, en verantwoordelijk zijn zij die moorden en dooden, en verantwoordelijk is ook Felgentreu, de overspelige.
Zal Meta den afgrond overbruggen; zijn hare tranen | |
[pagina 135]
| |
voldoende, zullen die brandende tranen, die vallen op den gezengden bodem, vermurwen den Hemel? Zal Meta, die staat voor vele Duitsche moeders en vrouwen, overwinnen den vloek; zullen die vele trouwe handen elkander reiken en vormen tesamen een sterken onverbreekbaren band om den grooten kring van verdwaasden, van onrustzaaiers, van Godslasteraars? Of zijn zij te weinige, die moeders en vrouwen van Duitschland, van heel de wereld, en zwerven daar lichte vrouwen, demonen welke verbreken den liefdeband? In de stille kamer bij hare dooden, Felgentreu den zelfmoordenaar, Alma de overspelige, ziet Meta de wereld ineenstorten in afgrijselijken chaos.... totdat haar blik zich afwendt en zij ziet: een klein kind. ‘Und jedesmal ging ihre Gedanke mütterlicher und ernster nach dem Junggeborenen’. Nu ziet zij alleen nog maar een klein, hulpeloos kindje, en in de doodenkamer zweven rozige wolkjes en kleine voetjes zwerven door zonneland. Nog is er voor Meta iets om voor te leven. De toekomst! Want het laatste woord is nog niet gesproken; nog is alles niet uit. Het kind is er, geboren uit ontucht en bandeloosheid, lichamelijk van Felgentreu en Alma, geestelijk van Meta. In dat kind zal Meta brengen hare trouw en liefde en voor alles haar geloof, al het groote dat Meta is. Het oude en het nieuwe in dit kind, in alle kinderen. O, vrouwen als Meta Felgentreu konden zij Duitschland nog redden, Duitschland wankelende aan den rand des verderfs; kinderen als dit kind dragen zij in hun jonge levens de kiem tot herstel. Het allermodernste en ook het zuiverste in dit werk is de creatie der familie Lippke. In dit boek staat de dood vlak naast de menschen; dit is volstrekt niet zwak of romantisch, het is volkomen natuurlijk en volkomen verantwoord. Deze kille weerspiegeling, beeld van het heden, is nergens tastbaarder veraanschouwelijkt dan in de familie Lippke. Deze familie is met den dood op gemeenzamen voet. In hun houterige ledematen, in hun bleeke gezichten, in hun onwelriekenden adem leeft die sombere metgezel. Telkens anders is de dood gegeven in de familie Lippke, maar steeds aangrijpender, steeds gemeenzamer, iederen keer minder ver af, minder afschrikwekkend. Eerst is het de stervende Frau Lippke. ‘Sie begann zu flüstern und bewusztlos zu klagen und ganz deutlich wahrnehmbar hatte der Tod mit ihr zu spielen angefangen. Es war nun die Frage ob aus dem Spiel Ernst wurde, oder ob sie sich demselben im letzigen Augenblicke noch einmal unter die Hände fortstahl’. Dan is het Julius Lippke die den dood verwacht als een sombere bruid, een lokkende bruid, voerend hem op geruischlooze voeten naar het verre bruidsvertrek, het eindeloos Nirwana. Eindelijk Felgentreu met zijn revolver in de hand bij de doode Alma. ‘Es war der erste Liebesblick des Todes’. Deze menschen leven nog wel, maar vlak bij staat de dood en speelt met hen zijn spel... van kat en muis. Ook wij moderne menschen staan met den dood op gemeenzamen voet. Wij zijn de familie Lippke. Wij leven nog wel, maar ook onze gezichten zijn bleek, en onwelriekend onze adem, en hol onze stervende oogen. Want achter ons staat de dood, die speelt met ons zijn spel... van kat en muis. Want oorlogen hebben gewoed, want castastrophen vermenigvuldigen zich, roemloos, zinneloos is dit geslacht en niet geteld wordt meer een menschenleven. Wij zijn de familie Lippke. Achter den zeer modernen mensch staat de dood en grijpt toe waar en wanneer hij maar kan.
A. VAN HAERSOLTE- van Holthe tot Echten. |
|