Den Gulden Winckel. Jaargang 21
(1922)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBel-ami‘Dostojevski heeft met heel zijn levenswerk anders niet geopenbaard, dan den algemeenen, den modernen mensch, alleen maar in ontzachlijk verwijde en verdiepte proporties...’ DE eerste lezing van een werk van Dostojevski bracht mij eenigszins in verwarring en gaf mij een zekere bevreemding, waarvan de oorzaak mij verstandelijk bewust werd bij de lezing van bovenstaand zinnetje uit die voortreffelijke essay van Dirk Coster: ‘Dostojevski’Ga naar voetnoot1). Toen werden mij Druibry en Fedoor Karamazow en zooveel anderen de dragers van zuiver-menschelijke hartstochten, doch deze doorgevoerd tot hun grootsche heftigheid, hun uiterste consequentie, zielen als gezien door een vergrootglas,... en na even mijmeren kwam ik vanzelf te denken aan ‘Bel-Ami’ van Guy de Maupassant, en vond in de uitbeelding van George Duroy, de hoofdpersoon van dit boek, iets, waardoor de psychologie van Dostojewski mij plotseling al vertrouwder werd, niet meer speciaal russisch, doch mij reeds eenigszins bekend van De Maupassant. George Duroy is de mensch, die alleen ziet eigen geluk, waarvoor alles moet zwichten; dat bereikt wordt ten koste van het levensgeluk van anderen. Door de heftigheid en meedoogenlooze wreedheid, waarmee Duroy immer aan dezen stelregel vasthoudt, is hij voor mij niet alleen uitzonderingsfiguur, doch meer dan dat: belichaming van roemzucht en grenzeloos egoïsme. Opoffering en zedelijke verplichting zijn twee begrippen, die hem vreemd zijn, en in hun plaats treedt slechts koele berekening. Een durf, listigheid en uithoudingsvermogen zijn hem eigen, die aan den vos Reinaerde doen denken, en zoo nu en dan gaat er dan ook van deze figuur een zelfde invloed uit als van ‘Reintje’ uit het oude verhaal! Als militair in Afrika kan Duroy geen verder kwaad aanrichten dan de dood van eenige arabieren, terwille van wat kippen en een paar schapen, doch komt hij te Parijs als verslaggever van de ‘Vie Française’, dan wordt zijn egoïsme gevaarlijker. De vrouw van zijn collega Forestier helpt hem bij zijn journalistieke bezigheden. Beiden - Duroy en Forestier - zijn feitelijk niets anders dan de secretarissen van deze vrouw, die hen in haar bibliotheek om beurten haar krantenartikeltjes dicteert. Op het bureau van de ‘Vie Française’ spelen de heeren vangballetje. Sterft Forestier, dan trouwt Duroy uit berekening met diens vrouw. Tot zoover behandelt het boek hoofdstuk na hoofdstuk de successen van Duroy, die als in een overwinningsroes door het leven gaat, doch als achtergrond is er steeds de sombere dreiging van den dood. Het is een spel van licht en duister. Duroy, man van de wereld, beleeft zijn successen. Geprikkeld door roemzucht, berekent hij elken stap, en met ongeduld ziet hij de toekomst tegemoet, ??????????... doch de achtergrond wordt gevormd door het sombere décor van den dood. Eerst is het de stem van den dichter Norbert de Varenne. Laat in den avond brengt Duroy den dichter naar huis, en de Varenne spreekt: ‘Er komt een dag in ieders leven, vroeg of laat, dat men niet meer lachen kan, omdat van achter alles de dood grijnst’. De uitwerking op Duroy is de volgende: Het was hem, of hij opeens een diep, duister gat gezien had, waarin hij eenmaal vallen moest. De tweede maal dat de roepstem van den dood Duroy in de ooren klinkt, is bij het sterfbed van Forestier. Hij luistert naar de woorden van den stervende: ‘Alles wat ik zie, herinnert mij er aan, dat ik het over een paar dagen niet meer zal zien... 't is afschuwelijk, ... ik zal niets meer zien... niets van wat er bestaat... van de kleinste dingetjes in huis... glazen... borden... mijn zachte bed... rijtuigen. Het is heerlijk, om 's avonds in een rijtuig te rijden... Wat hield ik veel van dat alles’. Als Forestier gestorven is, en Duroy de wake bij het lijk houdt, is hij even onder den indruk, maar weldra worden die gedachten weer verdreven door | |
[pagina 122]
| |
berekeningen: als hij nu eens met die vrouw trouwde... en het zitten bij het lijk verveelt hem, en hij eindigt met een: ‘Verduiveld! in bed is het toch beter!’ Deze sombere achtergrond herinnert aan dien anderen grooten Rus: Tolstoi. Bij den dood van zijn broeder Nikolaï schrijft deze: ‘Niets in mijn geheele leven heeft zoo'n indruk op mij gemaakt. Hij had gelijk toen hij tegen mij zeide, dat er niets verschrikkelijkers is dan de dood; en wanneer men bedenkt, dat ten slotte de dood het einde van alle dingen is, dan moet men erkennen, dat er niets vreeselijkers is dan het leven’Ga naar voetnoot1). De Maupassant beschrijft den doodstrijd van Forestier als volgt: ‘Hij staarde vóór zich op iets dat voor de anderen onzichtbaar was, iets afschuwelijks, waarvan de weerschijn in zijne ontzette oogen lag’. En Tolstoi schrijft: ‘Enkele dagen vóór zijn dood sluimerde hij in. Plotseling richtte hij zich op en fluisterde ontdaan: “Wat is dat?” - Hij zag zijn overgang in het Niet’. Dostojevski, Tolstoi, en... De Maupassant, ... onderling zóó verschillend en toch ook weer in zooveel punten elkaar rakend! Na den dood van Forestier verandert het décor, en alle aandacht vestigt zich nu nog slechts op dit ééne: den overwinningsroes van Duroy, die ter bereiking van roem, eer en geld alle wetten der menschelijkheid vertrapt!
Als ik voor mijzelf zoo eens de namen noem van die Dostojevski-typen: de Karamazows, Rogoschin... dan zou ik bijna aan het einde zeggen: en... Bel-Ami! GERARD VAN DUYN. |
|