de vertaling meestal vlot en duidelijk is, en zich aangenaam laat lezen.
Ook het thema, het motief, om eens deze bastaardwoorden te bezigen, van Drossinis' novelle is een zeer gelukkig gegeven, en de uitwerking verraadt de hand van een jeugdig kunstenaar. De jonge boerenzoon, die plotseling hopeloos verliefd wordt op een zigeunermeisje, de minnedroom van het
Uit: ‘Opgang’
J. van Collette
jonge paar, de terugkomst na een paar jaar van den tot soldaat herdoopten boerenjongen, en het tragisch slot, dat alles boeit in hooge mate, omhuld als t hier is door de landelijke Grieksche omgeving. Evenzeer zijn de hier en daar ingestrooide verzen, zooals op blz. 143:
‘Wie in de liefde slagen wil,
Zij needrig en voortvarend,
Hij zij dan als de haas zoo vlug,
In snelheid als de arend’.
en elders, in overeenstemming met den volkstoon, zooals die in oud- en nieuw-Grieksche poëzie zoo gelukkig te vinden is. Een ander gelukkig voorbeeld vinden wij op blz. 94:
Een eerste kus - hij zuchtte zwaar -
Een tweede bracht verleiding,
Een derde kus - een giftige -
Ziedaar volksliedjes, die de minnaars van echte poëzie steeds zullen aantrekken; die reeds de aandacht van niemand minder dan Goethe hebben getrokken, en die als geheel, door bloemlezingen zooals van Fauriel en anderen, niet alleen tot de Grieksche, maar tot de wereldletterkunde zijn gaan behooren; alleen reeds daarom zou een nauwkeurige studie der geheele Grieksche letterkunde, van de oudste tijden tot heden, voor iederen letterkundige de moeite waard zijn.
Laat mij eindigen met een echt-poëtisch brokstuk van Drossinis, uit deze zelfde novelle gegrepen, een fragment, dat hier en daar aan mooie stukjes van Multatuli herinnert: De geschiedenis van een graankorrel (blz. 77). ‘De landman wacht, de landman hoopt. En zie: Phoibos met de gouden wenkbrauw doet de sneeuw smelten; het eerste dons van het groen ontspruit; een witte lentenimf gelijk verheft zich de amandelboom, en de zwaluwen piepen in de lucht.
De kale velden liggen nu groen, en de geurige morgenwind blaast er overheen als over een golvende zee.
De landman hoopt niet meer, wacht niet meer - hij gelooft, en wordt ongeduldig.
Onder de voortdurende hitte van de zon verliet de aarde langzamerhand haar zorgelooze schoonheid. De nuttelooze bloemen verwelken en vallen af, worden vruchten aan de boomen; de vogels verbergen zich in de nesten; de aren buigen droog en rijp neer.
De geliefde van de zon baart, de aarde wordt moeder.
Vroolijk ontplooit zich over de blonde akkers het tweede tijdvak, het tweede bedrijf van het landelijk stuk: de oogst.
In het wit gekleede meisjes schrijden in reien voort, de maaisters vullen de armen met pas afgesneden aren, en in haar handen glinsteren als zoovele halve manen de scherpe sikkels. De bonte koeien loopen los rond om de overgebleven stengels af te maaien. De ezel gaat de zware