De Nieuwe Gids.
We verlieten Jaapje indertijd doodziek, en de dokter, men weet het, gaf niet veel hoop. Maar Jaapje, het weeshuisjongetje, is niet gestorven; wij zien hem thans terug, wat ouder geworden en door zijn geestelijken vader van Looy gezonden ‘op karwei’. Jaap moet het zetters-vak leeren en van Looy vertelt daarbij zóó minutieus van pasjes en kwadraten en ‘halleve’ interlinies dat de lezer zich straks inbeelden zal zoo onder de hand niet minder grondig dan Jaap zelf het vak te hebben geleerd.
Van Benno J. Stokvis Schetsen over een krankzinnigen professor die zijn huisknecht heeft vermoord, de onsamenhangende gedachten van een meisje vóór 't inslapen, de opteekeningen van een tot godsdienstwaanzin vervallen kloosterling, een overreden hond etc. etc.
Maurits Wagenvoort betuigt zijn erkentelijkheid voor de praestaties van het Wiener Hofburgtheater; Louis Carbin geeft in De Onuitkoombare (?) Cirkel het psychisch zelfportret van een geloofsdilettant, een tijdsbeeld. Willem Kloos kroniekt over Simons' boek ‘Het Drama en het Tooneel in hun Ontwikkeling’ en oordeelt dat de schrijver meermalen een eigen, van 't geijkte afwijkenden kijk op sommige auteurs en verschijnselen heeft. Verder belletristisch proza en poëzie.
In Vlaamsche Arbeid schrijft Karel van den Oever over ‘Pseudo-Vlaanderen’, naar aanleiding van werk van De Molder, Timmermans en Lemonnier (Het Ventje van onzen lieven Heer). Hij noemt de ‘Jeune Belgique’ kunst als cultuur-verschijnsel in zooverre typeerend, dat de naturalistische Lemonnier cum suis ‘Vlaanderen beschouwd hebben als het objet d' art dood geconserveerd onder de glazen stolp zijner archaïsche achterlijkheid’. Er is van die ‘komiek’ in Vlaanderen, waarvan Noord-Nederland de tranen niet begrijpt.
In Stemmen des Tijds een novelle van Wilma ‘De man met de lantaren’ en een als steeds wel doordacht Letterkundig Overzicht van J.C. van Dijk.
In Vragen van den Dag handelt Ernst Groenevelt over Hamlet en Verkade; J.B. Meerkerk ziet in den schrijver van de ‘Marginalia’ Dirk Coster den jongsten Boeddha - in smoking; Dr. F.U. Huebner geeft een karakteristiek van Max Picard's het vorig jaar te Weenen verschenen boek ‘De laatste Mensch’.
In Boekenschouw nog wat Bubu-geharrewar. Aan den heer Gielen, die mij nu verwijt, ‘domme en onware dingen’ te hebben verteld, slechts dit. Niet mij behoefde hij argumenten te geven voor zijn beschuldiging omtrent Philippe's ‘immoraliteit’, maar wij hadden mogen verwachten dat hij ze den redacteur van de Hollandsche Revue zou gegeven hebben die de beschuldiging omtrent die immoraliteit in extenso met een vraagteeken afdrukte. En de Hollandsche Revue kreeg daarop niets dan 't argument over de ‘style étrange, obscur et difforme’. Dit vond (en vind) ik teekenend. Voor 't overige blijkt de heer Gielen met mijn familierelaties wat in de war, doch dit kan den lezer onverschillig laten. Waar blijft intusschen de naam van den gewraakten uitgever? Ala! heer Gielen, moedig man en paard genoemd!