| |
Letterkundig leven uit de mei-tijdschriften
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
S. Kalff schrijft over het werk van ‘twee Alkmaarder schilders’, de gebroeders van Everdingen, bij mooie reproducties. Corn. Veth voegt aan zijn boek over ‘de Nederlandsche Caricatuur’ nadere notities toe, welke hier een plaats vinden, natuurlijk bij een massa aardige clichés. Een heel eigen geluid ontstijgt de bladzijden 306 tot 313 van deze aflevering. Daar is de heer P.H. Ritter Jr. aan 't woord en vertelt in zijn geestig gearabeskeerden stijl met de trillende stem eener liefdevolle piëteit van een ‘eenzamen wachter aan de kust’ van Zeeland, den vreemdeling Mr. Ochs, die op een goeden dag ‘vermoeid van de groote zaken en de groote wereld’ in zijn mooie jacht naar 't uitgeleefde Veere kwam, de reispet op 't hoofd, ‘smoking his pipe’, en die een bezieler werd van 't oude Schotsche Huis.
‘Verleerde’ vraagt Ritter
Verleerde onze eeuw, die haar kracht zoekt in samenstreving der velen en haar bezinning in de idee die de massa's stuwt, geheel en al den persoonlijken droom van den enkeling en de vereering der gedachte die zich verzinnebeeldt in den eenzamen mensch? Het is niet toevallig dat wij geen monarchieën meer kennen maar bijna alleen republieken, nu wij ook hoe langer hoe meer den vagabond missen in onze samenleving. Het decorum heeft plaats gemaakt voor de organisatie en de zielestrijd van den eenling is harlekijnspel geworden, nu onze aandacht verdrinkt in de tragedie van menschheden....
Slechts zeer enkelen blijven tot hun dood getrouw aan de bohême.
Zij zijn de martelaren van het individualisme, - éénmaal in de geschiedenis der menschheid de helden en heiligen, niet van een toekomstig maar van een stervend geloof, en zij verdienen, als ieder die zijn hart schonk aan een idee, herdacht en beschreven te worden, nu de omrankte cellen waarin zij de extase zochten van het persoonlijke, worden afgebroken door deze geometrische menschheid met haar paleizen van gewapend beton.......
Ge weet dat ik niet ophouden kan over de stad aan den oever van het groote water; dat ze mij tot zich lokt, telkens wanneer er verdriet in mij opkomt, wanneer ik, kind van een al langzaam ouderend geslacht, ga lijden aan een onstilbaar verlangen, dat is verboden door alle hervormers en leidslieden en organisaties en weldra verboden zal zijn door de wet. - Maar neen, deze eene maal heb ik recht, deze eene maal duldt ge mijn ode aan het verleden, want ik mag U verhalen over een martelaar van dat verleden, mijn oude vriend Ochs, die is heengegaan uit zijn Schotsche Huis van Veere en verder en verder gereisd is
| |
[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80] | |
van ons heen, tot achter de kimmen van het leven, - en nu is zijn handdruk neit langer een tastbare werkelijkheid en kunnen wij niet meer over hem zitten in de zon en hem zien bewegen als een cavalier in zijn statige Woon. Het is alles wat het wàs, herinnering, maar nu, voor eeuwig: herinnering zonder mogelijkheid........
Eenmaal in eenzaamheid, met de getrouwe wachters om zijn dagelijksch mijmeren, de kleine, schorre toren van Veeres stadhuis en den grooten, wijzen koepel van de verlaten kathedraal, - heeft hij die eenzaamheid herschapen in een vreemde gemeenzaamheid. Nu Ochs resideerde in Veere, was er een rijk gesticht voor alle excentrieken en al te genialen, voor alle kunstenaars en romantici onder ons, die vaak verstrikt worden in de mazen van het geijkte, zij, de subtiel en averechts groeiende zielen en karakters, die hunne gaven niet weten te buigen naar de erbarminglooze geboden die onze gemeenschap stelt.......
Aan de babbelende menigte, die in hotsende auto's naar hem toekwam als naar een Zeeuwsch curiosum gaf hij, terecht, niet meer dan zijn gentlemans-wellevendheid en de voorkeur bij den verkoop van een gaarne en gracelijk-geofferd schilderij. (Ochs' schilderijen waren zijn dochters en hij huwlijkte ze uit met nimmer falende beminnelijkheid).
Wij willen hem nu liever ontmoeten in zijn eenzame uren, - uren als bloemen; - wanneer het lente werd, als het nog nattig en tochtig was over Walcheren, dan ging wel een enkele vertrouwde naar het Schotsche Huis, en deed den klopper vallen en kwam door het koele groene huis in den kleinen tuin, waar altijd zon en luwte was. En daar zijn wij dan wel samen behoedzaam getogen om de vreemde planten, die gedenkplanten geleken op een klein vergeten kerkhof, dat zich te koesteren lag in de warmte, en dan naar het klein prieel, waar ook wij ons koesteren gingen aan den zonnegloed. Die enkele oogenblikken kon Ochs wel eens rustig zijn, al was dan dra het prieel bezaaid met oude folianten, waarop een enkele al te vroege vlinder toefde onder de zachte huif van haar vleugelen........
Van de verdere bijdragen noemen wij proza van M.E. Klinkhamer-v. Hoytema en Etha Fles, benevens Verzen van Karel van de Woestijne.
| |
De Stem
Stijn Streuvels vervolgt zijn vertelling van Prutske, het kleine meisje, en leidt ons op aardige, intieme wijze in Prutske's poppengezin binnen.
Prof. Aug. Vermeylen voert ons in zijn kunstbeschouwingen van Jan van Eyck tot Hieronymus Bosch. Plasschaert bespreekt ‘indringend’ het boek Marius van Walter Pater, ‘een boek vol van ernstig inzicht, maar ook vol van den lust tot zien’, beschrijvend den ommetocht van een geest, die, van nature met zichzelf bezig in eenzaamheid, gaarne bewust wordt van alles wat hem beweegt en hunkert naar zuiverder verzadiging. In zijn verhaal van Marius, die opgroeide en zich ontwikkelde in het Italië van Marcus Aurelius, is de schr. uit op het zichtbaar-schoone, maar niet als op een wellust; van uit eigen teruggetrokkenheid zoekt hij dit kostbaar deel der waereld. Op andere wijze dan Couperus ziet hij de werkelijkheid.
Bij den Hollander wordt de oudheid dramatisch; de komedianten handelen; de betooverde ezel uit Apulejus' verhaal trekt rond; de hetaira gaat met angsten naar den kamp, waar haar beminde vriend winnen zal van iedereen, en gekroond haar vinden zal, vol natuurlijkheid. Bij Couperus is de oudheid vol van bewegende figuren, sprekende monden, ijlende rompen, stugstaande of rennende beenen - bij Pater is alles meer betrokken, onmiddellijk, op het innerlijk; de stemming wordt in haar geestelijk gehalte meer geschapen en te zien gegeven; de affecties vindt ge eer dan de gebaren der affecties. Vandaar dat het boek stil blijft, al trekt ook de Keizer door Rome op zijn triomphtocht. Want ook dat feit, vol rumoer en vol mogelijk lijfelijk alarm, wordt een gebeurtenis alleen tusschen het wezen van Marius en het wezen, dat hij zuiver peilen wil, van Marcus Aurelius. Het boek blijft altijd een zielsmonoloog ......
Van Dr. J.D. Bierens de Haan een beschouwing over ‘Inzicht’. Komen wij de waarheid binnen door ons steeds weer den zin der dingen in te denken - of wachten wij op een ingeving die onze ziel verheldert? De evangelische spreuk leert: Klopt en u wordt opengedaan.
Maar ook dan als de deur opengaat is het bij ingeving, en het inzicht, als het komt, gewordt ons op de wijze eener inspiratie. Het wachten aan de poort is geen onledigheid als van wie heen en weer slentert tot te zijnen behoeve onvoorziens de deur zich opent; het wachten is aktiviteit en het kloppen beduidt een toeleg, een aandachtsbepaling en een spanning der geestelijke kracht.
Dirk Coster, die Marie Schmitz' romans mislukt acht, vindt dat zij met haar boek over 't meisje ‘Marietje’ volkomen revanche heeft genomen. Het is niet toevallig, dat in een tijd, waarin de literatuur ‘in lusteloosheid en onnatuur dreigt te vertragen’, het kinderverhaal opbloeit, meent C. Verzen van M. Nijhoff en Urbain van de Voorde.
| |
De Gids
Jo van Ammers-Küller vervolgt haar roman van Tooneelleven; Dr. J.W. Marmelstein besluit zijn artikel over Arthur Rimbaud. De invloed dien Rimbaud en Verlaine op elkâars dichtwerk hebben gehad is veel geringer dan men verwachten zou. Die van Verlaine op zijn jongeren vriend is gelijk nul, al is Rimbaud door Verlaine misschien iets langer voor de dichtkunst bewaard gebleven dan anders 't geval zou zijn geweest.
Omgekeerd is de werking ook niet buitengewoon. Arthur Symons gaat veel te ver, wanneer hij beweert dat Rimbaud, nadat hij had geholpen Verlaine tot een groot dichter te maken, gaan kon. ‘In literature he (Rimbaud) had his future; but his future was Verlaine’. Ja, ongetwijfeld, na het vagabondeeren met Rimbaud is Verlaine geklommen tot berghoogten, maar is dat niet veel meer het gevolg van het rijper worden van zijn talent en nog veel meer het uitvloeisel van de gedwongen askese en de ontmoetingen met den aalmoezenier in de gevangenis te Mons?
Uitvoerig wordt stilgestaan bij 't raadsel van Rimbaud's plotseling zwijgen, zijn ‘trahison’ aan de letteren, het obstinaat zich keeren van dezen bohémien tot handel en techniek. Men weet dat Rimbaud zijn ‘Une Saison en Enfer’ zelf verbrand heeft. Verschillende hypothesen die naar een verklaring zoeken worden behandeld.
| |
Groot-Nederland.
INHOUD. De Beiaardier, door Martien Beversluis. - Doden met verlof, door Ed. Coenraads. - Kinderleven, door Mea Mees-Verwey. - Het Onuitsprekelijke, door W. van Oudshoorn. - Duizend en een indrukken, door Cyriel Buysse. - Nora, door Carla van Lidt de Jeude. - De techniek der tooneelschrijfkunst, door J.L. Walch. - De drie ‘verzoekingen’ van Flaubert, door P. Valkhoff. - Literatuur, door Mea Mees-Verwey, Cyriel Buysse, J.L. Walch en F.C.
| |
Nederland
INHOUD. De Kunstbeschermer, door F. de Sinclair (A.H. van der Feen). - Rawana, het tijgerjong, door G. Dieterle. - Het rijke leven, door Elise Wesselink-Rutgers. - Gideon Busken Huet, door S. Kalff. - Kroniek. - Verzen.
| |
Stemmen des Tijds.
INHOUD. Volkshuisvesting, door Mr. L. Lietaert Peerbolte. - De schoolstrijd in het Duitsche Rijk, door Dr. Reinhard Mumm - W.v. Hogendorp, door Z.W. Sneller. - Eén van deze kleinen, door A.M.B. - Apologetische gevaren, door Dr. J.C. Roose. - Het Protestantisme in Zevenburgen, door Mr. J.B. du Buy. - Leestafel.
| |
Eltheto.
Realiteitsbesef, door A.E. Loen; De Harmonie d. Spheren, door K.S.; De Paradox in ons leven, door A. Snethlage etc. |
|