Den Gulden Winckel. Jaargang 21
(1922)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Schrijver en critiekOpen brief aan den heer Victor E. van VrieslandNaar aanleiding van een ‘artikel’ tegen ondergeteekende, verschenen in ‘De Nieuwe Kroniek’ van 11 Maart 1922.
Meneer V.E.v.V.,
Ofschoon ik veel liever Uw nerveus schimpstukje zou willen negeeren zooals het dat verdient, mag ik toch niet nalaten, voor de eer van het maandschrift dat mij het recenseeren van nieuwe Fransche uitgaven toevertrouwt zoowel als voor die van mijn critici-collega's (‘H.B.S.’-docenten, zooals U ze noemt...), veeleer dan voor mijn eigene, overmits ik slechts het voorrecht heb als zondebok te mogen optreden, niet waar? - kan ik tòch niet nalaten, de lezers en lezeressen in wier aandacht en overreedbaarheid U, met alle pedanterie die uit Uw schrijfsel opwasemt, beweert, zoo weinig vertrouwen te stellen, even te wijzen op het ongemanierde en het onlogische van bovengenoemd artikel. Omdat ik in Den Gulden Winckel van 15 Febr. 1922 een werk heb afgebroken, dat U mooi vindt - waarom ook niet? - meent U dat de tijd gekomen is om een einde te maken aan dien onhoudbaren toestand in ons land, waar ‘de beschrijving der Fransche letteren bijna geheel in handen is van onbevoegden’. Ik zou wel eens van U willen weten, wie U daarmee bedoelt, en wie zich mag vleien, in de rubriek der ‘Bijna's’ thuis te hooren. Menschen die ‘geen andere aanspraak op het beoefenen van letterkundige critiek kunnen laten gelden dan de gecontrôleerde diplomakennis van een taal’: zoo b.v. de heeren Dr. P. Valkhoff? Dr. J. van der Elst? Dr. Marmelstein? Drs. J. Tielrooy? Drs. S. Braak? de heeren Sunier, Boulan, Buffin, Gallas en zoovele andere? Of zijn dàt nu juist de uitzonderingen? Ik zou graag Uw beschuldiging ‘een aaneenschakeling, met geesteloos aplomb, van een aantal onbewezen beweersels’ willen noemen... als U mij daar niet in voor was geweest. Ik neem U Uw onbevoegdheid, over de verdiensten en het geestelijk streven der zgn. H.B.S.-leeraren (er zijn ook Gymnasiaalleeraren, moet U weten), niet kwalijk, en zal mij niet zoo bespottelijk-arrogant aanstellen, om, gelijk U, iemand incompetent te verklaren omdat ik het niet met hem eens ben. U kunt dat niet zoo weten, omdat U natuurlijk - gelukkig voor beide partijen - niet zoo in die kringen komt. Misschien wilt U mij bij gelegenheid eens vertellen, in welke handen U de critiek der Fransche letteren veilig acht. In de Uwe? U zult toch zeker een schijn van ernst wel willen bewaren? Wat mijn oordeel over Batouala betreft, dat handhaaf ik. U geeft mij er trouwens het recht toe: ‘Natuurlijk kan men over een negerroman van Maran verschillend denken...’ Mijn uitdrukking uiterst wellustige, egoïstische aapwezens die U (te goeder trouw?) als een beleediging opvat tegen de negers, is slechts een verwijt geweest jegens Maran, die ons, ondanks negrophile bedoelingen, een m.i. zoo antipathiek beeld ophing van menschen voor wie hij onze sympathie wil wekken. Verder heb ik niet de minste bedoeling gehad, stemming tegen den auteur te maken, door rassenhaat of zoo, toen ik ‘véritable roman nègre’ als ondertitel vermeldde; wèl: te zeggen, dat zelfs de titel m.i. verkeerd gekozen is. Ik weet niet, zooals U, of de firma Albin Michel daar schuld aan heeft; maar zou een echt kunstenaar zich zooiets tègen wil en dank laten opdringen? Ook maak ik niet, zooals u insinueert (of, wie weet! te goeder trouw beweert), Maran een verwijt van de afwezigheid eener propagandistische strekking! Integendeel: ik meen, en wanneer U binnen- en buitenlandsche critiek over Batouala gelezen of vernomen hebt, zult U zien, dat ik daar niet alleen in sta, (cf. onder véle anderen: G. de Pawlowski in de AnnalesGa naar voetnoot1) van 1 Januari '22, pp. 7-8) dat Maran wèl propagandistische doeleinden had; niemand neemt hem dat kwalijk; en het is geen verwijt aan zijn adres, zijn objectiviteitsverklaring als een oratorische bewering te beschouwen. Vóór ik Batouala las, sprak ik, te Parijs, verscheidene kunstenaars (hun namen wil ik U ook wel meedeelen), particulieren en een universiteits-professor (zooals U ziet, géén Hollandsche H.B.S.-docenten...) die hun verontwaardiging over het toekennen van den Goncourtprijs op dezelfde motieven steunden als ik. Dat er bij die toekenning met beweegredenen rekening wordt gehouden die niets met kunst uitstaande hebben, is een secret de Polichinelle. Of wist U dat niet? Ofschoon het U niet aangaat, of ik van Querido's Jordaan I al of niet houd, moet ik U tot mijn spijt zeggen, dat dit niet het geval is. Uw diagnose was ook hierin onjuist. Als U weer eens ‘tijd en lust’ hebt, om mij ‘op mijn nummer te zetten’ en mijn ‘lezers die mij willen napraten’ wilt overtuigen, hoe schadelijk mijn recensies zijn voor hun geestelijke ontwikkeling; en vooral als ‘De Nieuwe Kroniek’ weer eens bladvulling noodig heeft en dit feit samenvalt met een zenuwachtige bui van U, zal het mij aangenaam zijn, Uw antwoord te vernemen.
MARTIN PERMYS H.B.S.-, ja zelfs Gymn.-leeraar. | |
[pagina 63]
| |
Die Afrikaanse taalNaar aanleiding van die repliek van Mr. van Eck in die G.W. van 15 Jan., erken ik dan: ons praat in die dialekt van die Suid Afrikaanse Taal, maar ik kan nie erken, dat ons praat in 'n tongval van die Nederlandse taal. Mij redes daarvoor is te veel om in die G.W. met Mr. van Eck oër te redetwis, maar hullie is nie ‘fantasties en naïf’ nie. Dit ook in die voorbijgaan. Ik zien al weer, dat 'n opregte Nederlander bange zwaar krij, om die onwillekeurige humor van 'n opregte Suid-Afrikaner te verstaan! Mr. van Eck zal miskien 'n definitie van humor in die algemeen kan gè, wat nie fantasties of naïf is nie? Ik het bange goed begrijp, en goed gelees ook, waarom Mr. van Eck zijn kritiek oër die Afrikaanse Versies geskrijf het, maar dit het mij getref, dat hij dit eigelik soo ‘dooiërig’ (sonder animo) gedoen het; en dáárom het ik geskrijf, want ik wou hom 'n bietje uit sijn ‘Brownstudy’ haal. Dit spijt mij erg, dat Mr. van Eck sóó die poging misverstaan het, en dit sterk mij weer in mijn eerste indruk, dat hij onbewust, 'n stugge, soowel als 'n opregte Nederlandse hart bezit! Dat ons in Suid Afrika sijn ‘Peccavi’ op prijs stel! - dit kan ik hem van harte verseker.
G.D.J. SCHOLTZ. |
|