ras, en houding? Wie? Met de verpeupeling van de samenleving gaat de verpeupeling van den geest in vrijende omarming; adel?! Een duit de el.
* * *
Wie overbrugt de geslachten? Shakespeare niet, Jean Paul vooral niet. Waardeering wisselt, bij minuten soms. Ik ben er in veel ernst van overtuigd, dat iemand als Vondel, die enkel om zijn Geuzevesper al, aan de Eeuwige Schoonheid en den Eeuwigen Roem (zoo die er waren) deel hadd' te hebben, misschien vandaag al, elders, in evenveel oprechtheid, ongenietbaar wordt gescholden. Er is geen onveranderlijkheid, onvergankelijkheid, onsterfelijkheid in zaken van oordeel en smaak. Er is geen volstrekte maatstaf. Wij hebben allen evenzeer gelijk. Er is, in gemoede, niet veel meer te orakelen, dan dat een schrijver, binnen uw wanden, van een uitzonderlijke kracht en hoogheid lijkt. Dit inzicht schijnt mij door de historie gewaarmerkt. Niet éenen tel wordt mijn genoegen bedorven door 't klaar vermoeden, dat de bloesems van Li-tai-po's dansende dronkenschap of de duivelachtigheden van mijn frater in vino (broeder in den Wijn) E.T.A. Hoffmann of Hölderlins liefelijk waanzinslied den gecultiveerden eener (bij god)-mogelijke Patagonische beschaving van een protoplasmatische wanstaltigheid zullen schijnen, wellicht. Wat deert mij dat?
* * *
Erich Wichman, die goddank sterflijk is, brak reeds eenige lansen (hij breekt daaglijks lansen) tot Hollands Roem en Eer voor een der weinige zaken, die het verblijf in dit land soms bijna draaglijk maken; en nu hij geen tijd heeft moet ik toch nog even het blazoen van den drankwinkel Wijnand Fockinck afstoffen en opverven. Want wat was er (om den Dooden den lof te laten, die den Levenden, maar ons niet, hachlijk schijnt) van den Spaanschen Brabander geworden, van het Geuzenlied, van gansch den Tachtigjarigen oorlog, zonder vuurwater? Vechten is een schoon bedrijf. Drinken ook. Zingen ook wel: die Saiten schlagen und die Gläser leeren, das sind zwei Dinge, die zusammen passen. (Li-tai-po: ik ben er!).
Li-tai-po dan (ik ken hem uit Bethge's bewerking en uit een Insel-deeltje) bezingt den wijn (zoo zegt men). Nauwkeurig: de wijn bezingt Li-tai-po. De wijn zwaait uit de vroolijkheid en uit de smart een lied. Een bloeiende, geurende verrukking, soms, een schaduwende duisternis. (Erich Wichman, dezelfde van zoo-even, maakte dan ook in negentien-achttien een litho bij Das Trinklied vom Jammer der Erde, die wel eens heel mooi geweest is). Uit den wijn slaan de vervoeringen, de bloesems en het licht, en in den wijn vervloeien de kwellingen, de schimmen en het grauw. Bij den Roes zijn alle dingen mogelijk: want waar komt Kater Mur vandaan en waar Gianozzo?
Heel de walm van dit leven gaat in een dronk te loor. En bovendien: moet ik Goethe weer wakker maken, om opnieuw zijn hartelijke instemming te winnen als ik zeg, dat er duizend creatieve mogelijkheden vloeien uit den wijn.
Maar: alle vitalisme terzijde; ik ben er, in veel ernst, van doordrongen, dat er in de liederen van dezen eeuwig-dronken Chinees evenveel van de onvergankelijk-vergankelijke schoonheid te vinden is, als in de Divina Commoedia. Luister:
Wir liegen im blühenden Schosse des Wiesenrains
Und trinken eins und eins und immer noch eins.
Wenn ich betrunken wie ein offenes Gatter im Winde schnarre:
Geh nach Hause, hol' mir die Gitarre,
Und lasz mich dann allein in meines Rausches Nachen,
Ich will mit einem jungen Lied im Arm erwachen.
H.M.