II
Zijn Celbrieven zijn een document humain, minder eenvoudig dan die van Rosa Luxemburg, even aangrijpend. Op 9 M2. tichelvloer voltrokken zich de eerste louteringen zijner persoonlijkheid: hij leeft van zijn boeken en zijn idealen; gierige duivelen bespoken zijn droom: verveling; erger: lichtlooze nachten van neerslachtigheid; zijn handen tastten aan den bloei der seizoenen voorbij. Maar hij verbijt zich. Vrienden druppelen sceptisch venijn in de wonden zijner onbezonnen idealen, begrijpen niet hoe zijn geloof groeit uit weinig kinderlijke ontvankelijkheid. Zwierven door zijn dichterdroom geen aardschere vizioenen?
Deze brieven zijn onderlinge schermutselingen van den tweespaltigen aard zijner persoonlijkheid. Tusschen vrouw en mensch liggen haar strijdperken; nog zijn de wapens onzeker....
Wellicht zegt u vrouw en mensch als tegenstelling in bovenstaanden zin weinig, ziehier een eenige malen ruimere formuleering: individu en gemeenschap, het actueele probleem. Moens staat nog vóór deze worsteling. Eigen en gemeen hebben zijn leven nog niet begriffeld. De vlam van zijn ideaal en zijn liefde verblindt zijn innerlijken blik. Geen enkele scheiding heeft hij aanvaard, al ziet men de lijnen straf getrokken.
Zijn latere verzen, rijper voorzeker en extatischer, buigen bijna open van zwellende, harmonische gedragenheid, die, als de stilte voor den storm, een plotselingen sprong noodzakelijk schijnt vooraf te gaan. Ik meen geen tijdelijke, uit vermoeidheid geworden inzinking - men ziet nu eenmaal ongaarne gebroken spanningen - (anders schreef ik ‘val’), zelfs geen kernverandering, maar een uittocht, koener en onvervaarder, naar de vele vlakten des levens, een vlucht ook over de hoogste toppen, kortom: een roekelooze ruimte-zwaai.
Van de jongere Vlamingen is Moens voorloopig - wat brengt de tijd? - de belangrijkste en universeelste figuur, al blijkt, algemeen genomen, zijn werk nog onrijp. En goddank: want hij is jong. Wat hebben wij aan die malle rijmelarijen zijner makkers, die met weinig talent en nog minder zelfkritiek zich uitgeef-waardig achten? Leeren zij van Moens wat bescheidenheid!