Den Gulden Winckel. Jaargang 21
(1922)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe StemDe jonge ‘activist’ Wies Moens geeft Fragmenten uit gevangenisbrieven. De redactie zal er zelf wel geen andere waarde aan hechten dan dat ze een levend getuigenis zijn van een onbedorven, idealistische jongensziel. Zoo'n jongen als deze Wies Moens wenschen we ons allemaal gaarne als zoon (Europa kan ze gebruiken). M'n gelukwensch aan zijn meisje! Van de verdere bijdragen noemen wij een belangrijke beschouwing over het Psychologisch Portret in verband met den portrettist Moro van Dashorst (pl.m. 1519 - pl.m. 1576), door Plasschaert, en een artikel over Flaubert door Joh. Tielrooy. Top Naeff beantwoordde de Dostojewski-enquête met het volgende sonnet, bij het doodenmasker van den grooten schrijver: Altijd zie ik weer dit: uw doodsgezicht,
Den sluier, dien men van uw trekken trok,
En spreidde over het stille marmerblok,
De schelpen uwer oogen, diep-doorlicht ...
Der liefde groeven, schaduwen van wrok,
Een glimlach torscht van eeuwen het gewicht,
Zucht van millioenen ... één geheim gedicht,
Bij 't reut'len van de donkre torenklok.
Het dood-zijn niet, het sterven maakt ons bang.
Deed het nog pijn? Viel u het wachten lang?
Wat sprak in uwe ziel de Man aan 't Kruis?
Geen-een ontkomt ... Geen, die zijn Uur verraadt ...
Maar in den afdruk van uw bleek gelaat
Schreef God uw groet aan het Groote Armenhuis.
| |
Groot-Nederland.Ed. Coenraads begint een roman ‘Doden met Verlof’, waarvan een uit de tropen terugkeerend vooruitstrevend Zwitsersch journalist de hoofdpersoon schijnt te worden. Jaap van Gelderen gaat voort met vertaalproeven van Horatius' Zangen te geven. Van Cyriel Buysse een schets over Vlaamsche eenvoudigen tegenover een ‘meniere’ van een Kasteelken, werk zooals we al zooveel van Buysse gehad hebben en dat wel sterk begint te verouderen, als men 't zoo aanziet. Van Carry van Bruggen een vervolgstuk naar haar doorwrochte (wel wat zware) beschouwing over ‘De Zelfvermomming des Absoluten’. | |
De GidsDr. Ch.M. van Deventer geeft ons in ‘De Dubbele Storm’ een verhaal van staatkundige beroering in 't oude Griekenland; Herman de Man besluit zijn novelle Aardebanden. Over de Eeuw van Flaubert schrijft F. Schmidt Degener. Hij tracht de vraag te beantwoorden: waarin teekende zich die XIXe eeuw kenmerkend af? Muziek, literatuur, schilderkunst, architectuur gaan aan ons voorbij. En in die eeuw: Flaubert, wiens gestalte, met het voorttrekken der jaren, onmerkbaar grooter wordt. En raadselachtiger. Van weinigen is de beschouwende blik zoo rustig en zuiver geweest. Geen profeet mengde zich in zijn houding tegenover het leven. Hij begreep dat gescheiden waren veranderingen beschrijven en veranderingen te weeg brengen. Hij bezag de constructie der moderne samenleving met dezelfde onpartijdigheid waarmede hij de reconstructie van den Carthaagschen staat ondernam. Voor de uitbarstingen zijner subjectiviteit gebruikt hij als veiligheidsventiel zijn correspondentie. Nooit zou hij, zooals Courbet, met wien zijn tijdgenooten hem vergeleken, op de Vendomê-zuil zijn kracht hebben beproefd. Verzen van Dr. J. Veth, Joh. Huyts en A. Roland Holst. | |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.Mr. R.S. Bakels schrijft over den schilder W.B. Tholen, die, naar men weet, veel in Giethoorn geschilderd heeft. ‘Als men aan Tholen denkt, denkt men aan een schuit’. Over de prachtige, maar aan weinige Nederlanders bekende bouwvallen van Villers, de machtige ruïnen van een kloosterensemble uit de beste tijden der middeleeuwen, leidt Huib Luns ons rond, die ook enkele praegnante punten in beeld heeft gebracht. Max Eisler vertelt van de Weensche Gobelins uit het keizerlijk bezit, die voor 't eerst te zien zijn in het fraaie tuinslot van den Belvedère, dat Lukas van Hildebrandt, de meester van den lichteren, bekoorlijken Weenschen barokstijl, tusschen 1716 en 1723 voor den dapperen en kunstzinnigen prins Eugenius van Savoye, heeft gebouwd. Stijn Streuvels is met den Vlaamschen schilder Viérin op stap geweest naar Damme, een stadje van verval, na vroegeren luister. Het is niet algemeen bekend, dat onze schrijver-schilder Jac. van Looy bij hooge uitzondering (evenals Top Naeff) zich ook aan den gebonden vorm der poëzie waagt. Elseviers brengt ons van hem een gedicht ‘bij een denkbeeldige roos voor de liederen-zangeres: Mevrouw A.L...’: Volle en roode
Roze, o roos,
Schuchter geboden,
Argeloos.
Zoo bloeit de vrouwenmond, bestemd voor zang,
En wordt een wel van melodie en klang,
Een welige weelde uit het diepe hart
Van liefde en lcute en overwonnen smart.
Z.O.Z. | |
[pagina t.o. 17]
| |
Zoo bloeit de moederboezem, rijp en rein,
En biedt de melk van hare purpren wijn,
Die van den monde tot den mond zich stort,
Opdat het kind een bloeiend schepsel word' ....
Eens komt de dag dat in de gaarde staan
Geen bloemen meer met volle, blosse blaâu;
Maar wat de ziel ontrees aan lief gerucht,
Blijft onverwelkt in durend nagenucht.
Van Aart van der Leeuw een mooi ‘Lentesprookje’; van Paul Kents een levendige beschrijving van den ouden en zieken Molière in zijn laatste rol op het tooneel. Jo de Wit besluit een bespreking van Marie Metz-Konings laatsten roman ‘Verborgen Gronden’ met de volgende woorden: In dezen tijd, waarin het dilettanten-occultisme welig bloeit, betreuren wij het zeer, onbeheerschte goederen te zien berusten bij een praatzieke vrouw. | |
De Nieuwe Gidsdoet een belangrijke mededeeling. Liever dan dit jaar opnieuw een ‘Nieuwe Gids-prijs’ uit te loven, wil zij haren abonnés een kostbaren prijs aanbieden. Zij heeft zich verstaan met den bekenden kunstschilder Antoon van Welie, en elke abonné, die een nieuwen abonné aanbrengt ontvangt een bon op een pastel-portret van dezen meester, welk cadeau een handelswaarde vertegenwoordigd van tweeduizend gulden. Uit de ‘Losse Gedachten’ van Lod. v. Deyssel in deze afl. dit over ‘Smaak en Wetenschap’: Een gedicht is zooiets als een diamant. |
|