Den Gulden Winckel. Jaargang 20
(1921)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Dostoïewsky, door zijn dochter beschrevenGa naar voetnoot1)DEN dertigsten October 1921 was het honderd jaar geleden dat Fedor Dostoïewsky werd geboren. Meer dan door uiterlijke kenteekenen is dit feest gewijd door den diepen, het Innerlijk rakenden invloed, dien de groote Russische schrijver oefent op ons geslacht. Steun en houvast zoekt de mensch van onze bewogen dagen niet meer bij de virtuozen van het woord of de begeesterden door de impressie, maar bij de Persoonlijkheid die universaliteit van gaven en inzichten vereenigt met bittere levenservaring en diepte van gemoed. Toch komt met den cultus het debat, en Dostoïewsky wordt de prooi der aanhangers van heterogene levensovertuigingen. Zoo groot en diep is deze persoonlijkheid, dat ieder hem wil stellen in het centrum zijner wereldbeschouwing. Wij vermelden dit feit omdat de biografie van Dostoïewsky's talentvolle dochter Aimée, die onlangs in het Nederlandsch verschenen is, een belangrijk element vormt in den strijd dier meeningen. Wij willen hieronder den algemeenen gedachtengang omtrent den geestelijken oorsprong en cultureele plaats van Dostoïewsky, zooals die ons uit dit boek geopenbaard werd, weergeven. De eigenaardigheid der Russische literatuur ligt hierin, dat het jonge, Russische volk, met zijn schoon en diep, maar nog inert psychisch leven, het vermogen heeft gemist, om groote schrijvers voort te brengen, die ‘bloed van zijn bloed’ en ‘ziel van zijn ziel’ zijn. De groote Russische schrijvers hebben allen contacten met het Westen gehad, en zelfs Pouchkine, de nationale dichter bij uitnemendheid, gaf vertalingen van West-Europeesche literatuur, en had zijn oogenblik, waarop hij uitriep: ‘De Duivel heeft mij in Rusland doen geboren worden!’ Dit contact met het Westen kwam niet alleen voort uit geestelijke neiging, er kwam iets anders bij: de stem van het bloed. Geen der groote Russische literatoren - op een enkele uitzondering na - is van zuiver Russische afkomst, allen zijn ze geboren uit internationale bloedmengingen. Leo Tolstoï stamt af van Duitsche kolonisten, Pouchkine had Afrikaansch bloed, Lermontoff was van Schotsche afkomst, Dostoïewsky een Lithauer. In tegenstelling met die vreemde afkomst en West-Europeesche ontwikkeling, verschijnt bij velen dier schrijvers een groote afkeer van de ‘beschaafde samenleving’ der intellectueelen, die naar het Westen georiënteerd is, en een voorliefde tot het Russische eenvoudige volk. En zoo ontstaat voor die vreemdelingen, welke den roem uitmaken van de Russische literatuur, de roeping, om gestalte te geven aan de schoonheid van een volk, dat de activiteit der intellectueele expressie mist. | |
[pagina 162]
| |
Bij Dostoïewsky heeft dit proces een zeer speciaal karakter, dat uit de ethnologie van zijn geslacht moet worden verklaard. Van vaderszijde behoorde hij tot die Lithausche aanzienlijke geslachten, waarmede zich in de middeleeuwen de Normandische invallers hadden vermengd, en die aan het Lithausche ras zijn voornaamheid, bizondere begaafdheid en hoogere activiteit hadden verleend. Van moederszijde daarentegen had hij Slavisch bloed.
Dostoïewsky in uniform (1858)
Nu was het reeds eene eigenaardigheid der genormandizeerde Lithausche intellectueelen-families, dat er een zwerverstrek in haar lag; dat zij bestemd schenen, cultuur te brengen aan andere volken. Dostoïewsky was dus eenerzijds door zijn Lithausch-Normandische afkomst gepraedisponeerd tot de taak, cultuurvormen te scheppen voor andere volken, en had, aan de andere zijde, door zijn Slavische afkomst, het bizondere vermogen om het wezen van de Russische volksziel te begrijpen. Wat dus in het algemeen geldt voor de Russische literatuur, geldt in het bizonder voor Dostoïewsky. Toch zijn er twee omstandigheden, welke hem van de andere literatoren ten scherpste onderscheiden. Door zijn Slavische afkomst zou hij van nature zich voelen afgewend van een uitsluitend naar het Westen gerichte oriëntatie, maar ook zou zijn indringen tot de Russische volksziel niet zijn een vrucht van wijsgeerige overpeinzing, van een, ten slotte intellectualistisch en individualistisch wilsbesluit, van een opzettelijke daad dus, maar zou zijn wezen met die volksziel spontaan samenvloeien. Deze opmerking bepaalt eenerzijds het verschil tusschen Dostoïewsky en Tourgenieff, anderzijds tusschen Dostoïewsky en Tolstoï. Maar er is nog eene andere, dieper liggende omstandigheid. De lotgevallen van Dostoïewsky hebben de ontmoeting met die volksziel voor hem gemaakt tot de centrale zedelijke gebeurtenis in zijn leven. Hij ontmoette den eenvoudigen moejik op het oogenblik, waarin het eerste groote leed over zijn eigen leven kwam; zijn ballingschap in Siberië na de samenzwering van Petrachewsky. Deze twee factoren: het nationaal aanvoelingsvermogen van Dostoïewsky en zijn ethische ontmoeting met de Russische volksziel, geven ons aanleiding Dostoïewsky op te eischen voor de nationale gedachte. Niet de deelneming aan de samenzwering van Petrachewsky, die uit bijkomstige factoren te verklaren is als zijn oppositie tegen de vooze samenleving in de Academie voor Ingenieurs, waarin hij gedoemd was zijn jongelingsjaren door te brengen, maar zijn leven van loutering, van geestelijken en zedelijken strijd bepaalt de richting van zijn persoonlijkheid. En nu is het merkwaardig dat Dostoïewsky, naarmate het leven hem meer beproefde en naarmate zijn belangstelling voor de volksziel en het volkskind groeide, scherper overtuigd werd van de beteekenis van het nationalisme, en zich scherper in oppositie stelde tegen het streven der intellectueelen, die aan Rusland ten slotte van de studeerkamer uit - het vernietigend Bolsjewisme hebben gebracht. De ware beleving der democratie brengt hoe langer hoe dichter bij de erkenning der traditie, d.w.z. van de geheiligde en gesymboliseerde waarden des levens; de ware volksverheffing is het brengen van het geloof in eene nationale roeping. En daarom is de rede van Dostoïewsky op den gedenkdag van Pouchkine als een centraal moment in zijn leven te beschouwen, wijl in die Slavophiele rede de dichter zich klaar bewust werd van de eenheid tusschen traditionalisme en democratie.
Omdat het boek van Aimée Dostoïewsky ons tot deze nieuwe waarheid omtrent Dostoïewsky heeft gebracht, en die gedocumenteerd heeft op exacte en tegelijk meesleepende wijze, achten wij het van zoo groote beteekenis voor onze opvattingen omtrent dezen wereld-beheerschenden schrijver. Naast den algemeenen, exegetischen gedachtengang verschijnt dan het eigenlijk biographische gedeelte als een sober, onopgesmukt verhaal, waarin wij een onvergetelijk beeld ontmoeten van Hem die, | |
[pagina 163]
| |
naast een phenomenaal psycholoog in zijn romankunst, in het dagelijksch leven een kind was, een mensch die leefde voor anderen, die zich uitsloofde voor zijn familie, die zich liet bedotten als men maar wist te speculeeren op de edelaardigheid van zijn natuur, maar een die ons door zijn leven heeft leeren kennen de hooge Aristocratie der Deugd, de noblesse van het Christendom. En het kan, bij alle weeklachten die deze tijden vervullen, een verblijdend teeken geacht worden, dat ons geslacht zich afwendt van het Dandyisme van Wilde, en zijn uitkomst zoekt bij dezen Grooten Eenvoudige, die ondanks zijn dwalingen, des Levens Zuiverheid voor alles heeft nagestreefd.
P.H. RITTER Jr. |
|