den schrijver niet veel minder dan naakt loopt, de slang en mannen-verslindster; de Roemeensche dokter, die met een vrouw welke niet zijn echtgenoote is, te haren huize opium schuift en frappant op zijn collega uit Lidewijde lijkt; de moeder van den zoon, die in deze 500 bladzijden stervende is, welke dame weduwe werd na een stormachtig huwelijk en die nog tusschen eenige mannen fladdert; de brave goeverneur van den knaap, die, zwaar tuberculeus, een boeremeid hartstochtelijk bemint ...
De lezer kan zich de rest daarbij denken. Dit alles geschiedt gedurende den oorlog. De auteur doet hierbij authentiek, eigennamen en jaartallen noemend. Het is, of men erbij is! Men griezelt als in een panorama dat immers ook een verwarring van echt en namaak nastreeft. Telkens komt hij met den oorlog op de proppen; de lezer denkt te eer aan prostitutie, daar het als kastijding van al de snoodaards dient, die onvoldoende met die wreede werkelijkheid rekening houden.
Dit boek is vormloos; de orkaan van den oorlog als het losgebroken noodlot zelf doorvlaagt deze bladzijden nergens. Nergens geeft de schrijver blijk, in deze duistere diepte te hebben geschouwd. Oppervlakkig is de ontplooiïng van de breede en volle tooneelen, knap van opvolging en afwisseling, maar op zoo laag plan, dat noch van compositie, noch van zielsdoorgronding sprake is.
Binet Valmer droeg zijn roman aan Joachim Gasquet op. Deze is enkele maanden geleden overleden. Tusschen beide mannen, tusschen beider aard is meer verwantschap dan het feit, dat beiden in den oorlog hebben meegevochten en de heugenis daaraan als een nieuw geloof vieren. Een nieuw levensgeloof. De gestadige dreiging van den dood leerde hun het leven te gedenken, dat is: te genieten.
Van Gasquet verscheen onlangs Il y a une Volupté dans la Douleur. In de Augustusaflevering van Den Gulden Winckel heeft de heer Martin Permys dit boek kortelings besproken, uitvoerig genoeg om te doen beseffen, dat deze gretige lezer van wat er op de Fransche markt verschijnt, daardoor is teleurgesteld. Teleurstelling ondervindt telkens, wie grijpt naar de Fransche litteratuur van onzen tijd. Daarmee is niet gezegd, dat het in andere landen beter is. In elk geval gist het in de jonge, Fransche schrijvers. De beproeving van den oorlog was niet het eenige. Eer lijkt hij de ontknooping van wat voordien broeide, de bliksem, die schrik, maar ook verkoeling en rust bracht. Een nieuw, veredeld realisme is bezig op te schieten. Geen der jongeren heeft zich voor het ontzaglijks, dat de oorlog, niet alleen die aan de vuurlijn, was, kunnen afsluiten. Al naar hun geaardheid hebben ze dien ondergaan, om het even of ze daarin een actieve of passieve rol speelden. Het gemeenschapsleven, het leven van elken dag is hun veel, niet alles. De ivoren torens liggen neergesmakt. De jonge kunstenaars staan midden in dezen daverenden tijd, waaraan ze hun geestelijke spankracht meten. Zij weten, zoo noodig, de eischen der gemeenschap met de behoeften van den geest overeen te brengen. Het impressionisme is tegelijk met andere ismen en leuzen verleden geworden. Zij zoeken de nauwe maatschap en de warmte der gedachtenwisseling in gesprek over wat hen boven alles bezig houdt; zij reikhalzen naar alle uitingen van kunst. Hun begrippen zijn niet meer die van het vorig geslacht, zij onderscheiden zich reeds wijl ze begrippen rijk zijn en de noodzakelijkheid daarvan bepleiten; zij hebben, kortom, den drang naar het universeele. Bij enkelen gaat deze tot het unanisme,
waarin de groep het individu vervangt.
Joachim Gasquet was een der leiders, een man van wien, ook persoonlijk, sterke kracht uitging. Met zijne tijdgenooten had hij dit gemeen, dat hij enorm veel schreef: poëzie, beschouwingen over allerlei onderwerpen, ook romans. Tot zijn dood werkte Gasquet aan dagbladen mee, gelijk zoo menig jongere.
Het zij me vergund, in dit verband met een enkel woord op Il y a une Volupté dans la Douleur terug te komen. Gasquet heeft daarmee iets willen zeggen; er is veel opzettelijks en redeneering in. Naar men zich herinnert las hij het boekje een twintig jaar geleden al aan Edmond Jaloux, die de voorrede schreef, voor. Daarna heeft hij het nog eens doorgenomen. Den jongen Gasquet vinden we hier terug, dengene, over wien de orkaan nog niet gegaan was. Hem zelf moet dit bij het overlezen vertrouwd geklonken hebben. Dit verhaal, dat eigenlijk een novelle is, is vol van den dood en vol van zinnelijkheid.
Jean, de dichter, verliest zijn vrouw, die hij aanbad. Na de begrafenis zoekt hij in zijn zielsverbrijzeling toevlucht bij vrienden. Trouwe vrienden, Pierre, den schilder en lyrischen pantheïst, Thérèse diens vrouw, die aan Claire, de overledene, een geestelijke wedergeboorte dankt. Zij wonen buiten bij de zee, te midden van een natuur die enkel genot, in een huiselijke omgeving, die gerieflijke weelde is. Pierre en Thérèse zijn gelukkig in den bond met Hélène, hun dochtertje.
Dan komt Jean daar binnen. Beiden beijveren zich met omhullende, nooit de aandacht vragende, echte vriendschap, hem in staat te stellen tot zich zelf te komen. Dan ontstaat dit verbijsterende: door Jean, geslagen van leed, wijl hij deel was van een tweeheid en alleen verder te leven hem onmogelijk lijkt, vlamt, de eerste maal dat Thérèse en hij een oogenblik samen zijn, de