Letterkundig leven uit de september-tijdschriften
De Gids
De Gids geeft deze maand een Dante-nummer. Henriëtte Roland Holst en Karel van de Woestijne bezingen den Dichter van de Divina Comoedia en de Vita Nuova in versmaat. Mr. H.W.J.M. Keuls geeft een proeve van vertaling naar Dante (De Hel, 5e zang); Ph.H. Wicksteed stelt een onderzoek in naar de wording en grondgedachte der Divina Comoedia, Dr. Salverda de Grave deelt iets mede over het verband tusschen de Commedia en de Vita Nuova; G. Busken Huet schrijft over den ‘Roman de la Rose’ en Dante; Mr. Frans Erens geeft Kantteekeningen bij Dante's Monarchia. Dr. J.P. Kuenen leert ons de hemelsferen bij Dante kennen; Dr. J. Huizinga de figuur van den Dood bij Dante; Carel Scharten doet ons zien hoe Dante en Petrarca zich richtten tot Maria; André Jolles onderzoekt den aard van het Amorvisioen in de Vita Nuova. Dante en Potgieter is de titel van het stuk dat Dr. W.G.C. Bijvanck voor dit nr. verzocht is. Dr. J. Huizinga heeft zich afgevraagd welke voorstelling Erasmus omtrent Dante heeft gehad. Dr. E.F. Kossmann deelt twee puntdichten op Dante mede uit de 17e eeuw; Mr. Frans Erens hetgeen een achttiende-eeuwer (Antoine de Rivarol) over Dante geschreven heeft (hij vertaalde o.a. den Inferno in proza). Komen dan eindelijk twee besprekingen van boekjes dezer dagen over Dante verschenen. Ik kan het niet helpen, maar ik voor mij persoonlijk vind dergelijke jubileum-nrs. altijd stom vervelend. Ze doen mij denken aan die in elkaar getimmerde stellages, waarop we wel een oogenblikje naar een optocht willen zitten kijken, maar waar we toch liefst zoo gauw mogelijk maar weer van afklimmen.
Elk artikel op zich zelf is zeker lezenswaard, maar die heele verzameling bij elkaar is wel wat machtig. Toch mag ik als getrouw chroniqueur niet nalaten iets, al is 't slechts zeer weinig, uit enkele stukken mede te deelen. Ziehier, om te beginnen, een paar strofen waarin Henriëtte Roland Holst den ‘Amor Inspirator’ omschrijft:
De sterke Liefde die den Haat
in zich besluit als dag het duister:
hij wist hoe uit hààr kracht het zoete luister-
rijke, het diepe lied opslaat.
En dit weten brandt door het hoog Gedicht,
voor de zangers der ongeboren tijden:
de klank van liefde-zwaar belijden
dooft alle andren met zijn kleur en licht.
O Dichters! Liefde is eeuwig als de Dood
en zij vernieuwt zich eeuwig als het Leven:
daarom is door onzen zang heengeweven
der tijden avondgloed en morgenrood.
Dit uit het stuk van den heer Wicksteed:
De dertiende eeuw liep ten einde en de veertiende stond voor de deur, de dertiende die de groote kathedralen had zien bouwen en de ontwikkeling en vastlegging van de scholastieke philosophie en der theologie van de kerk had beleefd, de veertiende met haar breeden stroom van moderne literatuur, opzwellend in mannen als Petrarcha, Boccaccio, Froissart en Chaucer. Het zwaartepunt schijnt verplaatst van de Latijnsche literatuur der kerk naar die in de levende talen der moderne wereld en van de belangen der kerk naar die van de leeken. Maar Dante behoort tot de oude en nieuwe periode beide: aan het nieuwe leven, dat Beatrice in hem wakker riep, ontsproot een boek dat het ‘eerste boek van moderne liefde’ genoemd is, en zijn laatste werk heeft men beschreven als een versificatie van de Summa Theologia van Thomas, waarin de geest van de dertiende eeuw zijn laatste woord sprak.
Benedetto Croce heeft in zijn onlangs verschenen boek over La Poesia di Dante ‘Vita’ en ‘Commedia’ van elkaar gescheiden. Doch is dit wel juist; is er geen verband? Dr. Salverda de Grave meent van wel.
De episode van het Aards Paradijs moge ons weinig behagen, niet gewend als wij zijn aan de stoute verbinding tussen persoonlike liefdeservaringen en de hoogste problemen van der mensheid lot op de aarde en in de hemel, waar blijft het niettemin dat zij voor Dante het hoogtepunt van zijn reisverhaal vormt. Het vizioen beschreven in het laatste sonnet van de Vita nuova, waar Dante ons Beatrice toont in het verblijf der uitverkorenen en waarin des dichters zucht tot haar opstijgt, is, zooals Hauvette opmerkt, reeds het idee van het Paradijs. Volgens dezelfde geleerde, beantwoordt, van de drie momenten in Beatrice's rol in de Commedia, juist die episode het meest aan het droombeeld van het sonnet. En vooral hierop moet de nadruk vallen dat de zuiver menselike scène tussen Dante en Beatrice de voortzetting is van de Vita nuova. Ik kom hierop terug. Gaat het echter aan van ‘losse’ banden te spreken, waar het gehele gedicht gegroepeerd is om een toneel dat, zonder de Vita nuova, geen zin zou hebben? Zo ergens, dan is hier aanleiding om te spreken van de eenheid van Dante's werk.
Maar ziehier wat wel de sterkste band tussen de geschriften vormt: in beide wordt dezelfde psychologiese grondgedachte uitgewerkt.
Inderdaad, wat is de Vita nuova in hoofdzaak anders dan een beeld van de strijd van een jonge man tussen zijn neigingen ten goede en ten kwade, het conflict dat, eeuwig jong, aan Petrarca zowel als aan Verlaine zulke roerende kreten ontlokte? Ondanks de naïve kunstgrepen van Dante om het verhaal op een hoger, gewijd, plan te brengen, is het duidelik dat de twee hoofdmomenten ervan worden gevormd door de dubbele crisis in des dichters verhouding tot Beatrice.
Heeft Dante iets te maken met den ‘Roman de la Rose’, dat wonderlijke product van de 13e eeuw? Deze Roman is het werk van twee dichters van geheel verschillenden aanleg, Guillaume de Lorris, die geen ander doel had dan een Liefdekunst te schrijven in allegorischen vorm, en Jean de Meun, die het onderbroken werk 40 jaar later voortzette en van wien men vermoeden kan dat hij tegenover zijn voorganger feitelijk een levendige antipathie moet hebben gehad. Guillaume een man van hoofsche liefde, de Meun een cynicus, vooral waar 't de vrouw betreft, hun gezamenlijk werk bijgevolg een raar mengelmoes. Bestaat er nu verband tusschen den roman van deze beide schrijvers en Dante?
De onloochenbare maar ietwat oppervlakkige elegantie van den eersten moest den Florentijn weinig aantrekken, de geheele persoonlijkheid van den tweeden hem geheel tegen de borst zijn. Dante was, naar aanleg en afkomst, een aristokraat; Jean de Meun maar al te dikwijls plebejisch-vulgair. De inspiratie van Dante is het Christendom en wel een zeer idealistisch opgevat Christendom; die van Jean de Meun is zeker niet christelijk en nog minder idealistisch.
En toch is er een feit aan het licht gekomen dat, sedert het werd ontdekt, meer en meer de aandacht heeft getrokken, meer en meer als gewichtig werd erkend: voor eminente specialisten in de studie van Dante's leven en werken staat het thans vast, dat de dichter niet alleen den Roman de la Rose heeft gekend, maar dat hij hem heeft vertaald.
Deze (verkorte) vertaling werd in 1881 in 't licht gegeven door den romanist F. Costets, in 232 Toscaansche Sonnetten, welker vertaler zich op twee plaatsen Durante noemt, den naam waarvan Dante een afkorting is. Er zijn inderdaad vele aanwijzingen die er op duiden dat de vertaler van Il Fiore en Dante Allighieri een en dezelfde persoon zijn. B.v.:
De Rose biedt zich aan als een droom, de Commedia als een visioen; in beide gedichten is de dichter tevens de hoofdpersoon, die zijn wedervaren verhaalt; in beide gedichten ook is de handeling allegorisch, met voortdurende progressie: in de Rose slaagt de held, ondanks allen tegenstand, er in, de roos te plukken; in de Commedia stijgf de dichter, uitgaande van Hel en Vagevuur, door de hemelsche sferen op tot een visioen der Godheid.