Onze schrijvers en de bioscoop
(Naar aanleiding van: De Koningin der aarde, roman van Karl Figdor).
MET dit werkje voor me, kan ik moeilijk uiting geven aan mijn antipathie voor de bioscoop.
Onder het lezen zien we de beelden, kalm, mooi, zonder dat gewarrel, dat de brokje voor brokje, beetje voor beetje, leven en natuur aan elkander filmende cinema nu eenmaal niet anders geven kan. La plus belle fille du monde ne peut donner que ce qu'elle a; niet waar? Ik ben nu heel zachtzinnig jegens de bioscoop gestemd. De bioscoop is een gemáklijk genot. Het verstand behoeft er part noch deel aan te hebben. Geen aandachtvol luisteren vanuit hooge amphitheaters, waar het geluid der stemmen zoo licht tot ijlen klank wordt; geen avondenlang ernstig lezen, vermoeiend en tijdvragend. De beste en meest-uitgebreide werken van bekende auteurs uit binnen en buitenland in een uurtje te genieten in al hun mooi, in al hun heerlijke griezeligheid. - En ziedaar het gevaar.
Niet voor de film-genieters. Dezen toch, wierpen zich vroeger op colportage-romans in afleveringen van een zeker niet beter gehalte dan de ‘fijnste’ sensatiefilms. Het kwaad is dus alleen verplaatst, niet ontstaan.
Maar onze schrijvers moesten het ontgelden. Wat het publiek zóó zag was het werk van dien of dien schrijver. Ik mag niet veel plaats in beslag nemen en zal mij bij één voorbeeld beperken. Ik bedoel hier een bekend werk van Victor Hugo: Les misérables.
Ik zie nog de verwonderde gezichten rondom mij toen ik in besloten kring voor wel-Franschbegrijpenden, doch niet-literair-ontwikkelden, Victor Hugo als dichter besprak. Men kende hem, ja, van de groote reclameborden vol aangrijpende voorstellingen met erboven: De Ellendigen, en ... zijn naam. Een bioscoopauteur.
Dat komt hierdoor (en dat is zelfs met auteurswetten niet tegen te gaan): voor de film moet uit een werk iets worden gelicht en liefst uitsluitend het sensationeele, dat dan zonder band, zonder de vermenschelijking van het woord wordt aangeboden.
Een groot voordeel is dus nu het in film brengen van speciaal daartoe geschreven werk.
De bioscoop zal, van financieel standpunt uit beoordeeld, nog wel blijven, ‘bloeien’. Echter, wanneer goede schrijvers die er zich speciaal op toeleggen, artiest genoeg zijn om hun werken niet alleen kas-stukken maar ook kunstwerken te doen zijn, dan is er ernstige hoop op iets goeds.
Bovendien leest dit soort roman bijzonder gemaklijk en zullen de bioscoop-bezoekers te eerder geneigd zijn het werk nog eens na te lezen. Dit kan den totaal-indruk zuiverder doen zijn.
JEANNE VEEN.