Den Gulden Winckel. Jaargang 20
(1921)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLetterkundig nieuws uit FrankrijkXNieuwe uitgaven: De Gebroeders TharaudUne Relève, door Jérôme en Jean Tharaud. (Uitg. Emile-Paul Frères Parijs, 1919; fr. 6. -).DE gebroeders Tharaud behooren tot de fijngevoeligste en beschaafdste romanauteurs van het tegenwoordige Frankrijk. Geboren te Saint-Julien (Haute-Vienne), Jérôme, de ‘practische’, de actieve van de twee, in 1874, Jean, de droomer, de dichter, in 1877, worden zij gerekend tot de besten onder degenen die een twintig jaar terug aan de Cahiers de la Quinzaine medewerkten, het tijdschrift dat | |
[pagina 115]
| |
mannen als Péguy en Rolland aan de bewondering van het publiek bood. Hun eerste boek, Dingley, l'illustre Ecrivain,Ga naar voetnoot1) dat de ervaringen van een schrijver, die den Zuid-Afrikaanschen oorlog meemaakt, verhaalt, werd door de Académie de Goncourt bekroond. Het is een meesterwerk van eenvoud, zielekennis en spannende beschrijvingskunst. Eenvoud (bescheidenheid) en gezondheid, ziedaar de ware kenmerken van hun pretentielooze, doch zoo hoogstaande werken. Soberheid is ook de bizondere verdienste van hun Maîtresse Servante,Ga naar voetnoot2) (1911), een landelijke, dramatische roman, waarin een meesterlijk geteekende moederfiguur voorkomt. La Fête ArabeGa naar voetnoot3) opent een jaar later hun serie exotische romans, waarin zij, na Loti, uitblinken als geen ander. Na La Tragédie de Ravaillac, La Bataille à Scutari d'Albanie
Jean et Jerôme Tharaud
en La Vie et la Mort de Déroulède komt in 1917 L'Ombre de la Croix,Ga naar voetnoot4) een schitterend werk dat de toestanden bij de Galicische Joden beschrijft; en thans Une Relève,Ga naar voetnoot5) een oorlogsboek van de beste soort. Een roman is het eigenlijk minder dan een verzameling indrukken van het front. Dit boek is een verademing voor wie in het lezen van oorlogslitteratuur grof effect of langdradigheid vond waar hij schoonheid en eenvoud, eerlijkheid en waarheid zonder politieke tendenz zocht. Wij lezen, op de gelukkigste wijze tot uiting gebracht, de gedachten en gevoelens van een soldaat - den auteur zelf - die op weg is, met drie kameraden, om een naburig handjevol in de onmetelijke metaalhel verlorenen te gaan aflossen. Wat valt er nog meer over dit mooie kunstwerk te zeggen, dan dat het den meest critischen criticus in verrukking moet brengen; dan dat het den leek een zeldzaam genot moet verschaffen van welks werking hij zich wellicht niet technisch bewust is, maar die hem vervoert door de afwisseling van sidderingen van meegevoeld levensgevaar en van dichterlijke sereniteit? En voelt de lezer, wanneer hij het boek gesloten heeft niet, wat de schrijvers ons wilden mededeelen: den eindindruk van een gemoedsrust en een bezonkene gelatenheid, die, sterker, over het luidruchtige der moordverschrikking zegeviert? Sommige bruisende naturen zullen misschien een harder, meedoogenloozer realisme verkiezen boven de meer subjectieve beschouwingen der gebroeders Tharaud. Men leze echter op pag. 130-131 hun geloofsbelijdenis, die, staande tegenover het would-be realisme der laat-XIXe-eeuwers, prijken mag naast Renard's uitlatingen, welke, sarcastisch getint, in zijn Tablettes d'Eloi voorkomen. En uit deze van waarheid doordrongen woorden zal men leeren, dat het natuurgetrouwe realisme, als het leven zèlf, het groote van het kleine, d.i. het voor de ziel duurzame van het oppervlakkige en vergankelijke, moet scheiden: Plus la réalité est grande, plus elle exige, pour être rendue avec force et vérité, ces modifications profondes que font subir à la vie, d'une façon différente, mais avec une force égale, Shakespeare, Racine ou Voltaire. C'est un art bien misérable, celui qui se complaît à reproduire les choses avec servilité. Tout au plus peuton s'y distraire, comme on feuillette chez le dentiste un album de photographies. Sous prétexte de réalisme c'est presque toujours du mensonge. | |
Rabat ou les Heures Marocaines, door J. en J. Tharaud. (Uitg. Emile Paul Frères, Parijs, 1919, fr. 6. -)Dit prachtige epos bezingt de Marrokaansche stad Rabat, de oude stad aan den Oceaan en aan de monding van de trage Boe-Regreg; Rabat, de geheimzinnige met haar witte huizen, waar de Islam zoo lang voor de Europeesche invasie behoed | |
[pagina 116]
| |
bleef; Rabat met haar Duizend-en-Een-Nacht-aan-blik, haar muren en haar minarets, haar poëzie en haar wilden hartstocht, haar blankheid en haar Ghetto, haar lusttuinen en haar kerkhoven ... Een aangrijpende bekoring gaat uit van dit boek. In een dichterlijke taal, verheven van woordkeus en golvend van rythme, worden de Oostersche tafereelen voor onze oogen geschilderd met een zielekunst en een visueele levendigheid, die, afwisselend, elkander den roem betwisten, aller, àller diepe en dankbare bewondering te verwerven. De twee elementen: betooverende evocatie-macht en droomerige mijmering, versmolten, werden één, en losten de scheidingslijn weer op, de grens van beider gebied: de zinnelijke kunst van Jérôme, het melancolische peinzen van Jean. In dit werk leeft al wat de Musulmaansche wereld biedt aan heete kleur en bloedgeweld; het aanschouwen van de roodsteenen vestingwerken laat geen plaats over voor verfijnde en gracieuze gedachten. Onder den door hitte verbleekten hemel liggen de beide sneeuwen steden, Rabat en Salé, ieder aan een oever van den stroom, doch meer dan door dezen stroom gescheiden door wedijver en ritushaat. Hoe duidelijk leeft die tooveromgeving voor onze oogen, als wij de schrijvers volgen door de witte doolhofstraten, waar de blakende zon op staat, waar de fantastische maan godsdienstige waanzindansen belicht, den nacht lang dóorgedanst in de onvermoeibare overgave van een ontlichaamde extase! Wij zien de vrouwen - of wat onze leidsman van haar zien kan; de zwermen bedelaars en blinden, de bontgekleede kinderen die komen zingen op de grafsteenen der kerkhoven; de winkels met hun overdaad van druiven en komkommers, oliebollen en honingkoeken, en den kruidenkoopman, even verdord als zijn geneesmiddelen, waarmee men een ontrouw minnaar tot teerder gevoelens kan terugbrengen of een verkoudheid doen verdwijnen. En welk een vreemd gevoel, als te midden van dit schier ongerepte Marokko een Europeesch beschavings(?)-voorwerp - een automobiel, een kermis met een cinematograaf of een gramofoon - zijn verbijsterenden dissonant werpt! Een tintje politiek blijft niet achterwege. De Franschen - aldus de geestdriftige bewonderaars van de Islamcultuur - begrijpen hun taak van koloniseeren als menschen en als kunstenaars. Generaal Lyautey (aan wien de gebroeders Tharaud hun later boek Marrakech opdroegen) is immers voor alles een artiest, die de Inlandsche cultuur bewondert, liefheeft en eerbiedigt. En de bevolking bevindt er zich wel bij. De inwoner is denkelijk minder dan de auteurs en de lezer pijnlijk getroffen door het parodische schouwspel van een Fransche soldatenparade in een Duizend-en-een-Nacht-sprookje, en door te hooren, hoe in de luchten die de vijf Gebeden aan Allah en de religieuze tamboerijnenzang weerkaatsen de koperen akkoorden schallen van den Sambre-et-Meuse marsch ... | |
Marrakech ou les Seigneurs de l' Atlas, door J. en J. Tharaud. (Uitg. Plon-Nourrit, Parijs, 1920, frs. 7. -)Bijna driehonderd nieuwe pagina's beschrijvingskunst van de gebroeders Tharaud, ditmaal, na ‘Rabat la Blanche’, ‘Marrakech la Rouge’ verheerlijkend in een dichterlijke taal die, ofschoon
Jean et Jerôme Tharaud in hun werkkamer.
van een hooge, aangehouden poëtische vlucht, niet vrij is van langdradigheid, - trouw, wellicht, aan de langdradige, zongloed-eentonige werkelijkheid zelve. En toch, met het recht om exotisten met exotisten te vergelijken, - leggen wij Loti's werk naast het soortgelijke van de beide Tharauds, dan zal de eentonigheid van den grooten modelmeester altijd als een realiteitsverdienste, en de langdradigheid van zijn tòch zeer oorspronkelijke volgelingen soms als een subjectiviteitszwak aandoen. Wie Rabat las, vindt in conceptie en uitwerking hier veel herhalingen. Weer toonen de jonge auteurs ons als in een lange, bonte en schittervermoeiende ‘cinema-color’-film, de Marokkaansche landschappen van den starren Atlasbodem, de krioelende markten, de onuitputtelijke bronnen van picturaal genot die de | |
[pagina 117]
| |
arabeskenpaleizen zijn; het interessant-walgelijke Ghetto en de moeilijk te doordringen gedachten in de kleine, vurige schedels waar traag de Islam gist en broeit... Vonden wij Rabat eerder een boek, belangwekkend uit aardrijkskundig en pittoresk oogpunt in de eerste plaats, Marrakech's hoofdelement lijkt ons meer historisch en ethnologisch. De beginhoofdstukken brengen veel vermeldenswaardige, voor velen onbekende dingen aan het licht over den toestand van Marocco in de dagen van mobilisatie en oorlog (1914-1917) en over de kolonisatiebekwaamheden van der schrijvers vriend, generaal Lyautey, in wiens gevolg zij, per auto, deze streken doorkruisten. Uit de sympathiek-onpartijdige beschrijving van hun Marokkaansche vijanden, Sidi Raho en Moha ou Hammou, den Zaïani, blijkt, dat de gebroeders Tharaud de eerbiedwekkende hoedanigheden hunner tegenstrevers weten te erkennen en te waardeeren. - En wanneer men zich verbazen zou, dat van zulk een politico-geographisch gegeven iets dichterlijks te maken viel, dan verlieze men niet uit het oog, dat Jean, de droomer van de combinatie, zijn invloed merkbaar doet gelden op de uitwerking van het geheel; bekent hij niet - want dat is zìjn stem ongetwijfeld! - op pag. 9: ‘A moins d'être un vrai poète, rien de plus accablant qu'un tel paysage d'autre monde’. En de ontroering die op zoovele plaatsen uitgaat van het epos van Marrakech, ‘de stad met haar hazelnootkleuren, de tinten van de gazelle, die vlucht onder de stralen der ondergaande zon...’, met haar heidensche bewoners die den Koran noch de Arabische taal kennen, - die ontroering bewijst ons eens te meer het artistieke, ja, het paedagogische voordeel van naast een degelijken Jérôme Tharaud, een soepel en kleurig zich aanpassenden Jean Tharaud te mogen bewonderen. | |
Un Royaume de Dieu, door J. en J. Tharaud. (Uitg. Plon-Nourrit, Parijs, 1920, frs. 7.50).Dit jongste prachtwerk van het nauwgezette en gevoelige broederpaar leze men na hun hooger genoemd boek L'Ombre de la Croix, dat als het ware de levendige documentatie mag heeten ten behoeve van de lezers welke belang stellen in het leven, lieven en lijden van de in Oost-Europa verloren ghetto-Joden, wier onaangetaste, antieke theocratie-beschaving de sympathieke folklore-bewondering der beide Tharauds opwekte. Inderdaad wij kennen in de Fransche literatuur geen schrijver, die de Joodsche zeden met zooveel waardeerende vriendelijkheid bestudeerd en beschreven heeft. Wanneer men dus, in L'Ombre de la Croix, zich van alle eigenaardigheden van van het hedendaagsch Israël uit Galicië (en Polen, Oekraïene, enz.) op de hoogte heeft gesteld, zal men met meer vrucht Un Royaume de Dieu genieten, waar verhaald wordt, meesleepend, schilderachtig en ontroerend, hoe de vrees voor een pogrom de zoo indrukvatbare gemoederen der Gemeente van ‘De Witte Kapel’ (door de Joodsche bevolking-zelve, uit ironie Schwarze Teme = Zwarte Onreinheid genaamd) in Klein-Rusland, in beroering bracht; hoe alle gebeurlijkheden, meer nog dan alle gebeurtenissen, onvermoeibaar aller op discussie verzotte geesten in actie stelden; en welke dankbaarheid jegens den Almachtige hun God hen bezielde, toen, hàlf gerustgesteld door de aanwezigheid van ter bescherming geroepen Kozakken, en gehéél door het bericht dat de vrees, zooal niet ongegrond, althans sterk overdreven was geweest, zij zich van alle gevaar verlost zagen en hun druk bestaantje weer konden wijden aan gebed, zaken en theologische debatten-zonder-einde. Een genot voor fijnproevers, dit boek, met zijn vermakelijkjuisten kijk op de intiemste psyche van het Uitverkoren Volk, met zijn bewegelijke uiterlijkheid, zijn kijvend saamhoorigheidsgevoel en zijn onuitroeibaar optimisme. | |
Goedkoope Herdrukken.Uit den vervaarlijken stapel herdrukken van alle slag en alle formaat, door de Fransche uitgevers de wereld ingezonden, kiezen wij ter bespreking de meest vermeldenswaardige: in de allereerste plaats de prachtige, levende, sobere en dieproerende roman van Paul Margueritte (1860-1918): Nous, les Mères...Ga naar voetnoot1) (eerste druk 1913), een familieroman met sociologische strekking, sterk en levend van vorm en raak en schitterend van psychologie, dat spreekt van zelf - waarin gedramatiseerd wordt: het afstand-doen, door een moeder, van haar geheel stoffelijk en moreel wezen ten bate van haar kinderen; zóó eenvoudig en waar, zoo normaal en gezond-realistisch weergegeven, dat dit goedkoope boek een rijk bezit mag heeten voor allen wier hart openstaat voor zachtzinnige, voor goede emotie. Vraagstukken als mogelijkheid en wenschelijkheid van de bevordering tot vergemakkelijking der echtscheiding, raad en voorlichting van dochters vóór het huwelijk, enz. enz., in 's schrijvers Adam, Eve et Brid'oisonGa naar voetnoot2) theoretisch uiteengezet en verdedigd, vinden hier hun litteraire verwezenlijking. Nous, les Mères ... is een van de weinige romans die men met ademlooze sympathie achter elkaar uitleest. ‘Une Heure d'Oubli...’ No. 55: Binet-Valmer's liefdesdialogen Du Printemps à l'Automne | |
[pagina 118]
| |
zijn knap geschreven, maar vermoeien den lezer al te veel door het drukke gepraat der minnaren die te lucide hun hartstocht beredeneeren; No. 56: Bourget's Dualité geeft op p. 25 deze interessante bekentenis van den auteur over de ontoereikendheid van het realismeGa naar voetnoot1): Certaines personnes... ne se doutent pas que la force d'observation déployée par un auteur dans ses ouvrages n'est jamais directe. Ce n'est pas même une force d'observation, c'est une force de construction, et qui, au lieu de nous aider à bien voir, s'interpose le plus souvent entre nous et les choses, pour nous les déformer. - No. 57, Le Curé de Lanslevillard, van Henri Bordeaux bevat een zestal schetsen,
Paul Margueritte
meest uit het bergland, en waarvan het meerendeel eer alpinistische dan literaire waarde heeft. No. 58 legt men na ± 5 pagina's ongeduldig weg: deze Lune de Miel van Charles-Henri Hirsch is zouteloos-materialistische oorlogsromantiek. No. 60: Colette (Willy's) Celle qui en revient, bevat, behalve de twee eerste schetsjes, overdrukken van eenige hoofdstukken uit de heerlijke Sept dialogues de Bêtes, die juweeltjes van geestige dierenpsychologie; de beide eerste, die nieuw zijn, maken een veel zwakkeren indruk. No. 61: Norine van Ferdinand Fabre (1827-1898) is een aardig boekje, dat uit het Provencaalsch lijkt vertaald te zijn, zoozeer biedt het het genot van saprijke zuidvruchten - Daudet en Mistral - en zoo bekoort het door levenswarmte en ouderwetsche, glimlachende sentimentaliteit. - Een nieuwe goedkoope serie, Contemporaine CollectionGa naar voetnoot1) waarvan elk 32 pag. groot deeltje fr. 0.35 kost en vermoeiend gedrukt is, brengt o.m. herdrukken van Courteline, René Maizeroy, Maurice Level, Edmond Haraucourt, André Corthis en Marcel Boulanger. Van deze lezen men de vlotte, onderhoudende schets Amour Romantique, No. 6. - De Goncourtprijs van 1907, Emile Moselly's Jean des Brebis ou le Livre de la MisèreGa naar voetnoot2) valt, na den vrij pretentieuzen tweeden titel en vooral na de aureoleerende aankondiging der bekroning, nog al tegen. De eerste der zes novellen waaruit de bundel bestaat, en die de auteur denkelijk de beste vond, lijkt ons het minst geslaagd. De atmosfeer van de Lotharingsche boerendorpen is niet onverdienstelijk, maar zwak weergegeven; A la belle étoile is erg banaal en would-be ontroerend; Le revenant is zéér goed en mag, ook wegens den overeenkomstigen inhoud, naast Maupassants Le Retour genoemd worden; La Mort du Bouif, Le Trompion en Cri-Cri zijn militaire schetsen, waarvan de eerste uitmunt door treffende soberheid. - In dezelfde serie verscheen (No. 14): Edmond Jaloux, Les Sangsues, luchtig geschreven roman met doelzeker sarcasme, een boek; dat tot de beste voortbrengselen der hedendaagsche romanliteratuur mag gerekend worden, en waarvan de post-naturalistische geest van generaliseerend pessimisme veraangenaamd wordt door (zij 't ook zoetzure) humoristische gedeelten. De climax van het werk is zeer te waardeeren. - André Corthis' L'Obsédé (Albin Michel, 0.35 frs.) is een spannend geschreven novelle, die een transpositie lijkt (doch harder, realistischer en warmer) van Daudet's tooneelstuk L'Obstacle. Na al dat verdienstelijke, doch uiterst sombere werk is der gebroeders Fischer dolle schetsenbundel Un Spadassin (Flammation, 1921, fr. 0.45) een verademing. - | |
Een nieuw Tijdschrift.‘La Renaissance du Livre’ is uitgeefster van een nieuw groot veertiendaagsch litterair tijdschrift, La Revue de France, waarvan de eerste nummers een bizonder goeden indruk maken. | |
[pagina 119]
| |
Leiders: Marcel Prévost en Joseph Bédier. Benoit publiceert er een nieuwen (?) avontuurroman, Le Lac Salé; Bédier ontleedt den ‘geest der Fransche Ridderromans’ met een helderheid van inzicht en een wetenschappelijke gedocumenteerdheid, den grooten mediaevist waardig; Fernand Vandérem zet er zijn rubriek Les Lettres et la Vie voort, die hij te voren in de ‘Revue de Paris’ publiceerde; verder vinden wij onuitgegeven gedichten van Marceline Desbordes-Valmore, de Fransche Hélène Swarth (1786-1859), en een veelzijdige rubriek ‘Les Commentaires’, waarin vragen van politieken, militairen, buitenlandsch-litterairen, muzikalen, choregraphischen en industrieelen aard op onderhoudende wijze behandeld worden. | |
‘Les Cahiers Verts’.Onder redactie van Daniël Halévy verschijnt sinds Mei van dit jaar een serie prozawerken van zeer verschillenden aard, onder den gemeenschappelijken titel van Les Cahiers Verts, bij den ijverigen en zeer ernstigen Parijschen uitgever Bernard Grasset. De traditie voortzettend die door het verdwijnen van de beroemde Cahiers de la Quinzaine, na den dood van hun oprichter en redacteur Charles Péguy, onderbroken werd, geven de Cahiers Verts van elkander onafhankelijke werken door jongeren, die de noodzakelijke beknoptheid of de aan sommige eischen onderworpen politieke of literaire onvrijheid der tijdschriften zoowel als het tè groote los van elkaar staan bij een uitgaaf in boekvorm vermijden willen. Reeds beloofden een 40-tal auteurs - waaronder vele eersterangs-krachten - hun medewerking: Bergson, Louis Bertrand, Pierre Benoit, Louis Chadourne, Joachim Gasquet, René Gillouin, Jaloux, Léautaud, Pilon, Marcel Proust, de gebroeders Tharaud, Valery Larbaud, om de meest bekende op te sommen... Het eerste in deze serie verschenen werk is de eenige pennevrucht van een jong gestorven auteur, Louis Hémon, die twee jaren in Fransch Canada doorbracht en er geïnspireerd werd tot den wel mooien exotischen roman Maria ChapdelaineGa naar voetnoot1), echter niet volkomen beantwoordend aan de verwachting van hem die op de reclame van 't ‘Prière d'insérer’ dat van een ‘openbaring’ gewaagt, zijn illusies zoude gebouwd hebben. Inmiddels ontvingen wij No. 3 van deze keurserie: Il ya une volupté dans la douleurGa naar voetnoot2) van Joachim Gasquet, den bekenden, eenige maanden geleden gestorven dichter. Edmond Jaloux beveelt dit boek, dat gekarakteriseerd wordt door een pantheïstische wellustigheid en een nu eens treffend-diepe, dan weer symbolistisch-vage physiopsychologie, aan als een belangrijke prozaschepping onzer dagen, welke hem, zij 't in een meer voorloopigen vorm, twintig jaar terug door den dichter werd voorgelezen en den indruk van een meesterwerk bij hem naliet. Zijn wij nuchterder dan de gevoelige marseillenaar? Wij vonden er slechts de zeer verdienstelijke uiteenzetting in van een theorie, volgens dewelke geen hoogere verstandsof gevoelslogica op kan, helaas, tegen de overmacht der brute, sexueele instincten.
MARTIN PERMYS. |
|