Den Gulden Winckel. Jaargang 20
(1921)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAntwerpsch tooneelwerkDE firma L.J. Janssens en zonen te Antwerpen is uitgeefster van een serie tooneelwerken, waarvan reeds een 450-tal deeltjes het licht zagen. Twee ervan verdienen o.i., om onderling zeer verschillende redenen, een vermelding in een groot-Nederlandsch tijdschrift: het zijn Maurits Sabbe's Bietje en 't Was op eersten Januari van Nestor de Tiëre. Bietje, tooneelspel in één bedrijf, is een juweeltje van lieve en pretentielooze gevoeligheid. De | |
[pagina 86]
| |
ons toegezonden uitgaaf is een 2e drukGa naar voetnoot1); het stuk is al vrij oud, want de eerste opvoering had een acht jaar geleden te Antwerpen plaats, in den Koninklijken Schouwburg, toenmaals onder de leiding, als wij ons goed herinneren, van Louis Bertrijn. Wie de opvoering van toen bijwoonde, zal Hubert Laroche, in de rol van den boozen en tyrannischen broer, den notarisklerk Jean-Baptiste, en Adriaan van der Horst in die van den goedigen en onderdrukten Monne, niet licht vergeten; en leest men na jaren, zooals het ons ging, Bietje in zijn rustige huiskamer nog eens na, dan verrijst als bij tooverslag het Antwerpsche tooneel, met zijn breede en warme gezelligheid, voor 's lezers geest. Op gevaar af, bevooroordeeld-subjectief te spreken, durven wij bekennen dat in de eerste plaats een individueele dankbaarheid ons noopte, Bietje met lof aan te prijzen! Maar ook de lezer die nuchterder tegenover het éénactertje zal komen te staan, zal zeer zeker bekoord worden door de allerliefste gratie welke Sabbe - de Toovenaar van het Brugsche ‘Minnewater’ - in dit goedhartige Nieuwjaars-spel heeft weten te leggen. En de Nederlandsche lezer die van der Horst's spel kent en dus bewonderde, zal, met wat voorstellingsvermogen, onder het lezen van Monne's rol zich de krakerige seniliteit kunnen indenken, waarmee deze acteur, beurtelings verwaterd-droomerig en zwakwellustig-smakkend, zijn houtsnijwerk (‘bloemekens en vogelkens’) zal aanprijzen of het meegebrachte ‘wijntje van lik-mijnlip’ zal roemen! - Het stukje ademt een gezond optimisme, dat in veel noordelijk en imposanter werk helaas verre te zoeken is... Litteraire waarde heeft 't Was op Eersten JanuariGa naar voetnoot2) van den zoogenaamden ‘baanbreker van het realisme op het tooneel’, Nestor de Tière, den larmoyanten schrijver van Roze Kate en Zieleketens (successen der zuidelijke dilettanten-tooneelgezelschappen!), totaal niet. 't Is me een taaltje van heb-ik-jou-daar, dat, vooral in een drama, zeer komisch aandoet, en als zoodanig geeft het wel een leuk tijdverdrijf. Het behandelt den dood van 's schrijvers moeder, op nieuwjaarsdag, en de dramatiseering van haar voorgevoel ervan (ofschoon de Tière haar zelve een afkeuring in den mond legt van Maeterlinck's Intruse). Maar uit folkloristisch oogpunt kan dit tooneelstukje den buitenlander veel aardige dingen leeren omtrent het Vlaamsche familieleven en de opvattingen over kunst-in-de-practijk, de beoefening van poëzie-, muziek- en schilderkunst in den huiselijken kring en omtrent de Vlaamsche, licht-ontvlammende doch oprechte sentimentaliteit die ons Hollanders zwakheid of aanstellerij toelijkt. MARTIN PERMYS. |
|