Den Gulden Winckel. Jaargang 20
(1921)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Een Ararats-top boven den zondvloedGa naar voetnoot1)ZOO Holland het zich een voorrecht rekent, in de bloedende dagen van den vierjaarschen oorlogswaanzin de wijk- en werkplaats te zijn geweest voor menig Belgisch kunstenaar, die hier rust en scheppingskracht vond; er is 'n ander land, waar, van de eerste dagen van den broedermoord af aan, een, zij 't ook kleine, groep verkorenen zich op de bergen der vrijheid ontscheurde aan den verblindenden nevel van chauvinistische dronkenschap. Weigerend te gelooven, dat liefde tot den geboortegrond haat jegens de broeders over de grenzen in zich moet dragen, weken zij uit het land, dat hun lichaam méér vroeg dan hun geest; liever dan te moorden of zich te laten vermoorden voor 'n ideaal, waarvan hun scherpzinnigheid de voosheid aanstonds moest doorzien. Zoo kwam het, dat uit Frankrijk, Oostenrijk en Duitschland, later ook uit Italië, in dat eeuwenoude land der vrijheid, Zwitserland, van de edelsten en besten een toevlucht zochten voor de rauwe dreiging van een ‘vaderland’, dat ‘kinderen’ alleen kent als ze slaven zijn... Aan de oevers van 't meer van Genève, waar eens Calvijn rondom zich vergaderde wie de vrijheid van Rome al te benauwend vond, stond nu 'n ander profeet, die, van ‘La Foire sur la Place’ gestegen ‘Au-dessus de la mêlée’, het lichten eens nieuwen dageraads gloren zag door de duisternis van den broederhaat: Romain Rolland. Dáár, in z'n oproep aan Gerhart Hauptmann, protesteerend tegen de représailles in België, eerste artikel eener reeks in 't Journal de Genève, toonde hij al aanstonds dien afkeer voor de ‘beschaafde vormen’ van den ‘beschavingsoorlog’, welke hem spoedig de haat en verachting bezorgden van hen, die 'n eigen oordeel alleen kunnen waardeeren, als 't met het hunne overeenkomt! 't Journal de Genève wees hem de deur, maar hij zette zijn werk voort in Demain, het radicaal orgaan van den strijdlustigen Henri Guilbeaux, die, uit den dienst ontslagen om gezondheidsredenen, naar Genève was gekomen en er spoedig de leerling, straks de apostel van Rolland werd. Om zijn, en Rolland's, denkbeelden over de hereeniging, die eenmaal komen móést, beter te propageeren, stichtte hij ‘Demain’, waaromheen zich wel de meest internationale schaar van medewerkers, die men zich denken kan, groepeerde. Romain Rolland, Barbusse, Duhamel, de dichters P.J. Jouve en Marcel Martinet, de Zwitser Jean Debrit, de Duitschers Latzko en Dr. Nicolaï, de Engelschman Morel, maar ook Lenin, Trotzki en Lounatcharski waren er de medewerkers van. Latzko's ‘Menschen im Krieg’, in Fransche vertaling, Jouve's ‘Le Poème contre le Grand | |
[pagina 82]
| |
Crime’, Martinet's ‘Les Jours Maudits’, maar ook Lenin's ideeën over de nieuwe maatschappij, Trotzky's gedachten over de wereldrevolutie werden er in tot het publiek gebracht. Dat ‘Demain’ slechts enkele jaren stand hield, was, naast den druk van de zijde der Fransche regeering op de Zwitsersche autoriteiten, voor 'n niet gering deel te danken aan de vrees van de Zwitsers voor de denkbeelden, die Guilbeaux in zijn orgaan verkondigde. Hij verdedigde Zimmerwald en Kienthal, maakte van 't begin af de beginselen der IIIe Internationale wereldkundig, en toonde de meest denkbare onafhankelijkheid in 't beoordeelen der gebeurtenissen. De aandrang, vanuit zijn ‘vaderland’ op de Zwitsersche regeering uitgeoefend, had het gewenschte succes: Guilbeaux werd gevangen genomen onder beschuldiging van ‘défaitisme’, en na 6 maanden kerker, het land uitgewezen. In één ding had men zich misrekend; men veronderstelde, dat hem niets zou overblijven dan naar Frankrijk terug te keeren, en daar wist men ‘Pruisisch’ om te gaan met hen, die meenden dat de frygische muts nog róód was... Doch Guilbeaux week naar Rusland, en op 't oogenblik, dat Mornet's regeering tot den dood verwees wie aan het ‘fraternité’ wijder beteekenis hechtte dan enghartigen voorschreven, werd hij in Moscou met geestdrift binnengehaald. ‘Je suis libre de toi, patrie:
Tu n'as pas eu ma vie.
Mais tu n'as pas non plus mon âme’.
(Jean de Saint-Prix)
De ware geestdrift kán niet gedood worden. ‘Demain’ moest verdwijnen, ‘Les Tablettes’ kwamen er voor in de plaats. Claude Le Maguet, Fransch deserteur, was er de stichter van; bij de medewerkers van 't voormalige ‘Demain’ voegden zich de dichter René Arcos, ook in ons land bekend om de onder zijn leiding staande ‘Editions du Sablier’, mevrouw Andrée Jouve, en nog anderen. Minder doctrinair, minder ‘politiek’, dan ‘Demain’ wilden ‘Les Tablettes’ alles slechts vanuit een zuiver idealistisch oogpunt bezien, en alleen den vrede en de broederschap der menschheid verkondigen. 'n Hachelijke taak, in een wereld die slechts één ideaal kende: de overwinning; maar te schooner, naarmate ze minder te vervullen scheen. Anderhalf jaar heeft Le Maguet de pogingen om den geest boven de stof te verheffen volgehouden, met hoeveel moeiten vaak; toen moest hij ze staken: de man, die hem geldelijk in staat had gesteld vol te houden, werd 't moe een blad te steunen, dat al te weinig opspraak verwekte! Het pacifistisch dagblad ‘Paris-Genève’ door den Franschman Ch.L. Hartmann, die in Amerika fortuin gemaakt had, opgericht, ga ik voorbij, daar dit blad alleen politieke beteekenis (en welke!) heeft gehad. Intusschen, zomer 1917, had Jean Debrit, zoon van Marc Debrit, eertijds directeur van 't ‘Journal de Genève’, en zelf medewerker aan ‘Demain’ en ‘Les Tablettes’, 'n nieuw blad gesticht ‘La Feuille’, oorspronkelijk bedoeld als bijvoegsel van het onder zijn leiding staand weekblad ‘la Nation’. In dit, spoedig dagblad geworden, orgaan hervonden velen der vroegere medewerkers van Guilbeaux en Le Maguet elkander; nieuwe voegden zich bij hen. Gorelick, Russisch schrijver, Bironkoff, Slavisch auteur, vertaler en vriend van Tolstoï, F. de Spengler, Henri de Fitz-James en anderen, publiceerden er hun artikelen in. Een bizonderheid van ‘La Feuille’ was de dagelijksche teekening van Frans Masereel. Houtsnijder van origine en van buitengemeene kundigheid (men zie ‘Den Gulden Winckel’ van 15-4-21, blz. 65) heeft hij dit genre losgelaten, om gedurende twee-en-een-half jaar in 'n dagelijksche penschets de misdadige dwaasheid der menschheid te geeselen. Behoeft het nog gezegd, dat ook ‘la Feuille’ de woede der regeeringen opwekte? Beurtelings beschuldigd met Duitsch of Fransch geld te worden uitgegeven, werd het blad het mikpunt eener ergerlijke verdachtmakingscampagne. De medewerkers werden beleedigd en bedreigd; voor zoover ze geen Zwitsers waren, bleven ze zelfs niet verschoond van politie-plagerijen. Tevergeefs! zij bleven hun idealen trouw, en alle nijd en tegenwerking ten spijt verkondigden zij hun denkbeelden van volkerenvrede en universeele broederschap. Elken dag weer bracht het hoofdartikel een vredesgedachte onder de menschen; elken dag geeselde de ‘zweep’ (rubriek van Henri de Fitz-James) de oorlogs-belanghebbenden of de helden van de achterwacht; elken dag schreeuwde de teekening van Masereel de waarheid uit. Helaas, ook ‘la Feuille’ moest ondervinden, dat niet de lezers, maar de adverteerders over 't leven van een blad beschikken: onwillig of door vrees weerhouden in 't blad te adverteeren, waren het de handelaars die de leiders dwongen, hun werk in te krimpen. Wel had enkele malen een oproep om geldelijken steun groot succes, maar bij de hooge papierprijzen en drukkosten was deze niet voldoende om op dezelfde wijze voort te gaan, en toen nu in dienzelfden tijd ook de vrouw van den leider, mevrouw Marguerite Debrit, onvermoeibare medewerkster, die dag en nacht besteedde aan 't vertalen van buitenlandsche kranten, tengevolge van overspanning overleed, hield spoedig daarna de dagelijksche | |
[pagina 83]
| |
uitgaaf van ‘la Feuille’ op, om te worden vervangen door een kleiner ‘Feuille’, 'n weekblad. Weer had de macht van het geld de kracht van het idealisme over ... kocht. Was Genève het verzamelpunt van de Fransche uitwijkelingen, te Zürich vonden elkaar allen, die in Duitschland of den Elzas wijder grenzen trokken dan de bekrompen ‘Heimatstreue’ massregelde. Daar, in het ‘Café de la Terrasse’ heeft gedurende al die jaren, dat brallend jusqu'auboutisme en snorkend Deutschland-über-alles-tum alle denken poogden te versmoren in 'n modderlaag van valsche leuzen, dáár heeft 'n kleine, maar door geestdrift sterke schaar van zuivere geloovigen den strijd volgehouden om de heilige Gedachte te redden uit de klauwen van de Leugen. Dit waren geen politici, die een maatschappelijk stelsel ontwierpen; dit waren kunstenaars, dichters en denkers; idealisten, die waakten over een idee, en de geestelijke, meer dan de maatschappelijke revolutie predikten. Dáár zijn boeken geschreven, die de geesten nog zullen boeien, als de oorlog waartegen zij getuigden nog slechts 'n walgelijke herinnering zal zijn. Ludwig Rubiner (gestorven 1920) stichtte er de Zeit-Echo, waarin hij die machtighumanitaire en zuivere gedachten neerschreef, die hem maakten tot één der apostelen van de nieuwe Waarheid. Zijn artikelen werden later vereenigd en uitgegeven onder den naam ‘Der Mensch in der Mitte’*. In 't ‘Café de la Terrasse’ dichtte Léonhard Frank dat nieuwe evangelie der menschheid, ‘Der Mensch ist gut’*, dat als 'n ‘De Profundis’ èn 'n ‘Amor vincit omnia’ den schreeuw om verlossing der menschheid, èn de zekerheid der verlossing heeft verwoord. Rubiner en Frank, zij waren de zieners, en om hèn vormde zich 'n phalanx van jongeren, die vastaaneengesloten arbeidden aan den opbouw eener nieuwe gemeenschap, waarvan de grondslagen nauwelijks zichtbaar waren. De Oostenrijker Stefan Zweig schreef er zijn geesten-bevrijdend ‘Der Zwang’*, en Andréas Latzko, de lichamelijk en geestelijk door den oorlog gemartelde ‘Menschen im Krieg’, sindsdien ook in ons land bekend geworden door de vertaling bij de Wereldbibliotheek (zie D.G.W. van Mei 1919). 'n Bizondere plaats nam de dichter Ivan Goll in. Elzasser van geboorte, had hij bij 't uitbreken van den oorlog de wijk genomen naar Bern, waar hij de verbindingsschakel werd tusschen de Duitsche en Fransche intellektueelen. Hij zond naar Parijs vertalingen van Duitsche werken, waaruit een meer dan plaatselijke geest sprak, en in Duitschland werkte hij mee aan de verspreiding van de werken der beste Fransche internationalisten. Verschillende gedichten en essays van zijn hand werden gedurende den oorlog uitgegeven. Ik noem ‘Dithyramben’,* ‘Der Torso’, ‘Le coeur de l'Ennemie’, en, na den oorlog, ‘Astral’*, ‘Die drei guten Geister Frankreichs’*, en eenige kleine tooneelwerken. Tusschen Genève en Zurich, brandpunten van geestelijke verheffing, wankelde Bern op de wip der buitenlandsche intrigues. Zetel van alle internationale spionage-bureau's, is het de poel geweest, waar geen helder water te bespeuren viel, en die slechts de vunze lucht van haat en laagheid uitwasemde. Dáár was het, dat ‘l'âme française’ de roem en bewondering van eeuwen verbeurde, om in 'n ‘service des embarqueurs’ een laaghartigheid te manifesteeren, welke den Gallischen geest eeuwig tot schande zal blijven. Toch is ook in Bern de stem van het universalisme niet stom gebleven. René Schickelé, evenals Goll 'n Elzasser, had er de uitgave van de ‘Weissen Blätter’ overgebracht, en met Rainer Maria Rilke, Annette Kolb, Claire Studer en anderen zette hij het werk, door hem reeds in Duitschland begonnen: de bevordering van de Fransch-Duitsche broederschap, voort. In zijn blad verschenen de reeds hierboven genoemde werken van Frank, Rubiner en Latzko het eerst; hij gaf vertalingen van Rolland en Martinet; Annette Kolb schreef er haar ‘Lettres à un mort’ in, later uitgegeven onder den verzamelnaam Lettres d'une francoallemande (zij is van geboorte uit den Elzas); Claire Studer publiceerde in zijn blad haar opmerkelijk boek ‘Die Frauen erwachen’*, een schrijnende onthulling van vrouwenleed in oorlogstijd, een worsteling tevens om waarachtige levensvreugde en volstrekte waarheid. In zijn boek ‘Die Genfer Reise’* heeft Schickelé gepoogd zijn ervaringen uit die jaren vast te leggen. In ‘Hans im Schnakenloch’* gaf hij op zinnebeeldige wijze uiting aan zijn grenzen-looze denkbeelden. Naar Bern ook was uitgeweken Dr. A.H. Fried, de bekende pacifist, die er de uitgave van zijn ‘Friedenswarte’ voortzette. Bij zijn dood, enkele weken geleden, hebben de dagbladen zijn beteekenis, waarover men, na 1914, wel eenigszins sceptisch denken kan, uitvoerig in 't licht gesteld. In elk geval, zoo de door hem verkondigde beginselen den oorlog al niet hebben kunnen weerhouden, hij heeft in zijn vierdeelig ‘Kriegstagebuch’ een werk nagelaten, waaruit het nageslacht de lessen leeren moge, die zijn tijdgenooten niet hooren wilden. Zoo is dan Zwitserland vier bange jaren lang de | |
[pagina 84]
| |
schuilplaats geweest van velen, die er de kracht vonden te strijden tegen de overheerschende leugen. Zoo is het de bergtop geweest, waarop velen ontkomen zijn, die zouden zijn ondergegaan in de vlakte. Vandaar hebben hun stemmen weerklonken over de woelende aarde, om er ‘vrede’ en ‘broederschap’ te verkondigen. Hebben zij tevergeefs gesproken? ‘Le cri d'un oiseau solitaire traversant les futaies endormies au crépuscule, une petite flamme s'obstinant dans l'ombre, voilà, à peu près, toutes les images qui nous restent de la douceur et de la foi qui s'évertue’ schrijft René Arcos. Voor de leugen van den oorlog is de leugen van den vrede gekomen. Nochtans, er is ontwaking, meer wellicht dan wij zelf vermoeden. Zij, die niet gewanhoopt hebben, hebben hun gedachten uitgestrooid op de winden. De zaden zijn bezig te ontkiemen in de nieuwe lente, Wereldlente!
Pinkster 1921. R. PIETERS. |
|