Den Gulden Winckel. Jaargang 20
(1921)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLetterkundig nieuws uit FrankrijkIXNieuwe uitgaven.HET mooiste, het edelste werk dat de laatste jaren op het gebied der spiritualistische litteratuur verscheen, is Romain Rolland's ClerambaultGa naar voetnoot2), een even spannende als lijvige roman, waarin de tragedie wordt beschreven van een menschenziel die in oorlogstijd evolueerde van een zelfverblindend nationalisme tot een eerlijk en breed verlangen naar algemeene menschenliefde. De levensgeschiedenis van den dichter Agénor Clerambault is geen autobiographie, zoo waarschuwt ons Romain Rolland; wij behouden ons echter het recht voor om de meeningen, verkondigd door den held van het boek, zoodra deze in het sympathieke stadium komt van moedige eerlijkheid, te beschouwen als gedeeld - als gepredikt - door den grooten ‘Hater van den Haat’, Rolland, wiens onpartijdigheid door de kleinzielige toonaangevers: afvalligheid, rasverloochening, of (met een mooier woord) défaitisme wordt genoemd. Wanneer een drukbezette fijnproever zich eens zou voorgenomen hebben, slechts één boek per jaar te lezen: het belangrijkste, het boek, dat het meest verheft, het meest tot denken noopt, de zuiverste en stoutste moraal bevat; menschelijk is van toon en onberispelijk van stijl; waardoor een gespannen draad loopt en waarvan de ontroering vrij is van conventie of pathos; een boek dat den geest van den tijd vertolkt; spreekt van de vraagstukken onzer dagen, in politiek en zieleleven; dan leze die fijnproever Romain Rolland's onsterfelijk drama Clerambault. - Maeterlinck's laatste tooneelwerk heet Le Bourgmestre de Stilmonde, en is een in 1917 geschreven, in 1918 voor 't eerst, in het Spaansch vertaald, te Buenos-Ayres opgevoerde en in 1919 bij Edouard-Joseph te Parijs (fr. 35. -) verschenen drieakter waarvan wij hier den inhoud laten volgen: De 60-jarige Cyrille van Belle, burgemeester van een klein Vlaamsch dorpje, heeft altijd vredig gewoond met zijn dochter Bella, haar man Otto Hilmer, die Duitsch reserveluitenant is en zijn, (van Belle's) zoon, den 14-jarigen Floris. De oorlog breekt uit, het Vlaamsche dorpje wordt door Uhlanen bezet, aangevoerd door Otto Hilmer zelf, die hierop heeft aangedrongen om de zijnen zoo veel mogelijk te beschermen. Het legerbestuur, vertegenwoordigd door commandant Baron von Rochow en luitenant Karl von Schaunberg, staan met hem aan het hoofd van het bezettingscorps. Ofschoon alle wapenen zijn ingeleverd, uit zich de volkshaat door een aanslag op von Schaunberg, zoodat de commandant het noodig acht, het stadje een niet te betalen geldboete op te leggen, en den burgemeester gevangen te nemen als gijzelaar, totdat de schuldige zich is komen aanmelden of gevonden is. Het onderzoek blijft zonder resultaat, - maar er moet een exemplum gesteld worden, en de 63-jarige tuinman Claus wordt, onschuldig, tot de doodstraf veroordeeld. Wanneer de waarheidslievende burgemeester zich tegen deze willekeurige gewelddaad verzet, wordt hem de keus gelaten, in qualiteit van de aansprakelijke persoon, den tuinman te vervangen, en hiertoe is hij spoedig bereid. De ware schuldige intusschen moet een Duitsch soldaat wezen die van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om een ouden wrok te koelen. Ofschoon men deze verklaring van den moord bij het hooger legerbestuur niet verwerpt, moet, om het prestige in de gelederen te handhaven, een burger, een vijand geofferd worden. De burgemeester en zijn tuinman betwisten elkan- | |
[pagina 72]
| |
der thans in een edelen strijd de eer, zich voor elkander te laten dooden. Van Belle weet zijn knecht tenslotte te overreden, zich terug te trekken. Zijn eigen schoonzoon, die intusschen niet onsympathiek is voorgesteld en al het zijne ertoe heeft bijgedragen om het leven van zijn schoonvader te redden, moet hem in persoon mededeelen, dat de noodlottige afloop onvermijdelijk is. Hij echter zoowel als zijn vrouw hebben den ouden held beloofd, hem niet te zullen overleven: Bella zal naast haar vader tegen den muur gaan staan, en Otto, die - toppunt van afschuwelijke wreedheid - het bevel heeft gekregen zelf het peloton te commandeeren, zal dit weigeren en gefusilleerd worden. Op het laatste oogenblik echter weet de grijsaard zijn kinderen te bewegen, hem alleen te laten sterven, daar zij nog in het leven een nuttige rol kunnen vervullen. Cyrille van Belle valt onder de vijandelijke kogels, als een slachtoffer, maar, zooals hij zegt, niet als een held van den oorlog, daar er immers niets heldhaftigs ligt in het vervullen van zijn menschelijken plicht en het integendeel een afgrijselijke lafheid van hem ware geweest, een anderen onschuldige zijn plaats te laten innemen. Na zulk een tragisch geval - is het gegeven niet, in hoofdzaak, de inhoud van Corneille's beroemdste treurspel? - is voortaan de verhouding tusschen den Duitscher en zijn Belgische vrouw onmogelijk geworden, en vol afschuw om een daad waarvan hij slechts het weerlooze werktuig was, verlaat zij hem. - De opvoering van dit stuk werd in oorlogstijd door de Fransche censuur verboden, omdat de gehate Duitscher er als een beklagenswaardige, niet-aansprakelijke, menschelijk-voelende ziel wordt voorgesteld. Men voelt ook dat M. de houding van de dochter tegenover haar man zuiver objectief weergeeft als een van de honderdduizend betreurenswaardige gevolgen van den oorlog. Le Bourgmestre de Stilmonde werd in de twee laatste oorlogsjaren aanzienlijk lang in de groote steden van Spanje, Engeland, Amerika en Argentinië opgevoerd. Naar de schrijver ons in zijn voorrede mededeelt, had de vertooning ervan het grootste succes en noemde de pers het ‘The great Warplay’. In het oeuvre van Maeterlinck staat dit stuk het dichtst bij Monna Vanna: beide tooneelwerken spelen in het reëele. Het stuk van 1917 mag een actueele en meer realistische transpositie heeten van het drama van 1902. In het begin van 1921 werd dit drama te Parijs voor het eerst opgevoerd, en met succes. De Annales Politiques et Littéraires van 12, 19 en 26 Febr. namen den text als dramatisch feuilleton op (wel eigenaardig, nadat het ook intusschen als boek verschenen was; en wij bedoelen niet de uitgaaf, hooger genoemd, van Edouard-Joseph, maar de voor alle beurzen verkrijgbare zgn. goedkoope, doch niet geïllustreerde uitgave van Fasquelle, 1920, frs. 6.75). In die Fasquelle-editie wordt Le Bourgmestre de Stilmonde gevolgd door een ander oorlogsdrama, een tweeakter (‘sketch’ noemt de schrijver het stuk): Le Sel de la Vie, onopgevoerd gebleven, en minder interessant dan het vorige: Dokter Floris Capelle die te Selzaete bij de Hollandsche grens woont met zijn vrouw, verneemt, gedurende de Duitsche bezetting, dat zijn naar Holland uitgeweken oude moeder gevaarlijk ziek is. Nu heeft even te voren deze dokter een luitenant der bezetting gedood, die zijn (Capelle's) vrouw geweld aandeed; en de medicus is, ofschoon kapitein von Gersdorf erkent dat hij dezen manslag rechtmatig bedreef - of zou bedreven hebben in vredestijd - ter dood veroordeeld. Eens nog wil hij zijn moeder terugzien, en krijgt het na veel smeeken gedaan, dat hij de grens even over mag (zijn moeder ligt nl. in een huisje, vlak aan de grens, aan den overkant), mits hij op tijd, om zeven uur, terug komt om gefusilleerd te worden. Lena, zijn vrouw, zal zoolang voor hem borg staan met haar leven. De inhoud van het drama is nu voornamelijk de angstige afwachting gedurende Capelle's afwezigheid, de angst of hij wel op tijd terug zal zijn en zijn vrouw's leven met het zijne redden. Natuurlijk gebeurt dit gelukkig, en de geneesheer wordt gefusilleerd, zooals afgesproken was. - Een letterkundig overzicht zonder Bourget? ... Neen! twee nieuwe novellenbundels op de markt! En een nieuwen roman ontvangen wij op dit oogenblik; en een nóg nieuwere is zoo juist aangekondigd! Alle eerbied voor uw onslijtbaarheid, o prolifieke pen!... De bundel Le JusticierGa naar voetnoot1) bevat twee nieuwe en drie oudere schetsen. De eerste, Le Justicier (1918), leert, naar aanleiding van het verhaal van twee broers met geheel tegenovergestelde levensopvattingen en voor wie de dood zelfs geen verzoening bracht, dat geen mensch het recht heeft een ander te beoordeelen, daar dit fataal geschieden moet met 's rechters eigen aard als maatstaf. Relativiteit in alles aanvaarden, brengt uitsluiten mee van zuivere objectiviteit. Tot deze conclusie komt, wanneer hij bijna 70 jaar is, de strenge ingenieur Blaise Marnat, die zijn geheele leven rechtvaardigheid als eenig richtsnoer voor rechtschapenheid had gehouden. La Cachette (1914) is van veel geringere waarde en predikt eerlijkheid, zelfverloochening en individueele opheffing van standsverschil. Het derde schetsje Le Carré d'Orties. (1913) is een aar- | |
[pagina 73]
| |
dig geschreven herinnering aan den Normandischen Terreurtijd. De atmosfeer van strijdlust, ridderlijkheid en hartstocht is meesterlijk weergegeven. In Le Fruit Juge l'Arbre, (1919) treffen wij ook een bekeerling aan: de ex-priester Pierre Anceline, sympathiek voorgesteld, die zich van de Kerk afscheidde omdat hij in haar leer geen waarheid vond, wordt door het aanschouwen van de weldadige uitwerking van een biecht, weer tot haar schoot teruggebracht. Ook de vijfde novelle, L'Apache (1913) brengt een staaltje van heldhaftige zelfopoffering; een chauffeur, lid van een bende apachen, moet het zoontje van zijn schatrijken heer ontvoeren om zijn kameraden een geweldig losgeld in handen te doen krijgen. Zwichtend voor het naïeve vertrouwen van het kind weigert hij en wordt door zijn vrienden vermoord. - Zooals altijd is dit nieuwe boek ook weer, door den glashelderen stijl, de voor een auteur benijdenswaardige duidelijkheid, en vele diepzinnige opmerkingen, het lezen overwaard. In den tweeden bundel, AnomaliesGa naar voetnoot1), heeft de groote zielkundige allerlei psychologische afwijkingen bestudeerd. Mythomanie (ziekelijke leugenachtigheid), kleptomanie, alcoholistische wreedheid, waanvoorstellingen van verschillende soort, ziedaar de pathologieën waaraan zijn helden lijden. Men had de ‘notes’ der drie laatste bladzijden niet noodig gehad om te begrijpen dat Bourget's verhalen op een stevigen wetenschappelijken ondergrond rusten. Hij heeft studie gemaakt van al wat de moderne psychologie en psychiatrie ontdekten. Voeg daarbij de weergalooze duidelijkheid en vlotheid van zijn stijl: en Anomalies mag een genotvol werk heeten voor liefhebbers van degelijk realisme. Het boek wint aan waarheid en klaarheid wat het aan breedheid van conceptie mist; maar men kan het novellen-genre wel andere, doch zeker geen lagere eischen stellen dan aan den roman. De verschillende schetsen, waarin geen zweem van tendenz heerscht en waaruit zelfs de moraliseerende overgevoeligheid verdween die wij in Bourget's vorigen novellenbundel, Le Justicier (1919), nog hier en daar aantreffen, dagteekenen van het laatste jaar; de oudste is van Juli 1919 en de jongste van Maart 1920. Enkele zagen wij echter liever in een anderen bundel ondergebracht, in een anders getitelden; want o.i. behooren L'Ami Haineux, waarin de fijngevoeligheid van een halfwees wordt behandeld, die een instinctmatigen afkeer heeft voor een man die zijn moeder het hof maakt -; Une Vengeance de Femme, waarin de kleptomanie alleen, en dan nog negatief, als aanleiding dient van vrouwelijke wraakvervulling; Jean-Louis Coste, een staaltje van oorlogsheldhaftigheid; La Roulotte, dat de opofferende liefde verheerlijkt - eigenlijk niet thuis in een verzameling abnormaliteiten van pathologischen aard. Ten slotte: bewonderenswaardig onpartijdig is Télépathie, een dialoog waarin de beide sprekers zoo natuurlijk levend voorgesteld zijn, dat men het met beider standpunt, het twijfelende en het overtuigde, beurtelings eens is. - Bêtes et Gens qui s'aimèrent, een verzameling korte verhalen van Claude FarrèreGa naar voetnoot1), bestaat uit zeer ongelijk werk. Dat komt zeker, doordat de verschillende novellen van zulk een ongelijken datum zijn. Zoo kunnen wij wel constateeren, aangezien het eerste stuk, Une Vie, het op een na jongste (1919) en het mooiste is, dat Farrère's talent tot een schoone ontwikkeling is gekomen, maar men leest toch niet alléén een boek uit litterair-historisch oogpunt. Vele van de hierin opgenomen schetsen waren beter onuitgegeven gebleven, althans voorloopig. Men had met dit werk van Farrère kunnen doen wat men met het minderwaardig werk van Octave Mirbeau heeft gedaan: de firma Flammarion hadde geduldig gewacht tot Farrère dood was, en kon dan zijn vroeger proza de wereld ingestuurd hebben onder den naam van ‘oeuvres inédites’. Zulke uitgaven hebben immers meestal in de eerste plaats waarde voor den vaklezer, den criticus, die een schrijver in zijn geheel wil kunnen waardeeren. Voor het lezende publiek dus ware Une Vie, gevolgd door Les Trois Verdicts (1914), Le Sac à Fermoir d'or (1906) en Manon (1908) voldoende geweest. Farrère toont zich, ondanks vele kleine gebreken: overdreven sensualiteit en soms bedenkelijke stoutmoedigheid, een volmaakt prozaschrijver; en wij kennen er weinig, die er zulk een limpieden, en tevens solieden stijl op na houden. In Une Vie, aan de Maupassant's nagedachtenis gewijd, wordt een liefdeshistorie van 's schrijvers kat op meesterlijke wijze weergegeven; dit verhaal is mannelijker en breeder van toon dan de poezenverhaaltjes van Colette Willy en heeft sommige trekken van France's glimlachende opmerkzaamheid. Farrère bewijst erin, een rasecht auteur te zijn. Het laatste boek van André Gide heet La Symphonie PastoraleGa naar voetnoot2). Het komt ons voor, dat dit werk meer weerklank zal vinden in de gemoederen van onze landgenooten dan bij den Franschman; er ademt een geest van bezadigd en kalm-menschlievend protestantisme uit, die voor den zuidelijken aard wat koel en kleurloos moet aandoen. Een predikant neemt een blinde wees | |
[pagina 74]
| |
tot zich, belast zich met haar lichamelijke en geestelijke opvoeding en verheugt zich bij het zien ontluiken van de zoo lang in sluimer gebleven ziel. Een dagboek - het boek dat voor ons ligt - getuigt van zijn dagelijksche voldoening over het goddelijke werk dat hij verrichtte. Doch het meisje wordt verliefd op hem, die, ofschoon ongelukkig in zijn huwelijk met een verbitterde en vitzieke vrouw, geen andere liefde als geoorloofd beschouwt dan die welke het huwelijk bekrachtigt. Na een operatie wordt Gertrude weer ziende, maar mèt het gebruik van haar zintuigen komt het begrip van het zondige in haar leven. Het zinnelijke overwint het geestelijke, en het aanschouwen van hem, dien zij liefhad, is haar een teleurstelling. Dan stort het gansche werk van den dominé ineen: Gertrude, overwonnen door de macht van het sensueele, vlucht met Jacques, den oudsten zoon van den predikant, nadat deze en zijzelve tot het katholicisme zijn overgegaan. De kalme stijl van Gide is iets heel bizonders. De zuiverheid en de nieuwheid, de ‘onversletenheid’ ervan, zouden wij durven zeggen, doet denken aan den schoonen prozavorm der eerste romantici uit het begin van de 19e eeuw. Het archaïsch gebruik der talrijke ‘subjonctifs imparfaits’ is hier, verre van een pedanten of parodistischen indruk te wekken, een bekoring te meer. - Colette Willy's nieuwe roman ChériGa naar voetnoot1) is, jammer genoeg, een smet op den naam van deze even aangename als gedistingeerde schrijfster. De inhoud, het nutteloos en misselijk bestaan van een zinnelijken en luien fat, een ‘chéri des dames’, heeft niets boeiends en niets sympathieks, en de anders van fijnen geest tintelende vorm is ditmaal de gewone vorm van een gewonen roman-vanviezen-wellust. Laat Colette zich houden aan het genre waarin zij uitblinkt: haar hondjes-en-poesjeslitteratuur of haar ontroerende schetsen uit de wereld der cabotins en cabotines. Het ‘zeden’(?)-realisme gaat haar niet te best af. - De heeren C. Bouglé en P. Gastinel hebben in hun boekje Qu'est-ce que l'esprit français?Ga naar voetnoot2) een twintigtal brokken uit de Fransche letterkunde aangehaald, betrekking hebbende op den aard van den Franschman. De titel kan dus voor hem, die meent er de ontleding in te vinden van wat wij onder ‘esprit français’ plegen te verstaan: een soort luchtige geestigheid die men gemeenlijk ‘esprit gaulois’ dooptGa naar voetnoot3), iets misleidends habben. In dit werkje wordt de aard van den Franschman ontleed, aan de hand van wat denkers - Montesquieu, Rivarol, Taine, Renan, Boutroux, Bergson e.a. - erover in hun philosophische of geschiedkundige geschriften meedeelen. Laten wij uit die (meest beroemde) citaten het voornaamste aanhalen: ... (Frankrijk) is een van nature vroolijke natie. (Montesquieu, 1689-1755). Madame De Staël
... Vooral ten koste van anderen wil de Franschman lachen... De behoefte om te lachen is een nationale karaktertrek; het genoegen (dat hij hierin schept) lijkt geenszins op physiek genot, dat grof en dus verachtelijk is. Dit ras is het meest Attische der moderne volkeren, minder dichterlijk aangelegd dan het volk uit de Oudheid, maar even fijngevoelig; zijn geest is ook eerder verfijnd dan groot; het heeft eerder goeden smaak dan genialiteit; het is zinnelijk, maar grof noch wild in zijn zinnelijkheid;... het is niet bezonken, maar wel in staat, alle hooge gedachten te | |
[pagina 75]
| |
bereiken, dwars door zijn grappen en zijn vroolijkheid heen. Door zijn instinct, is de Franschman op gezelschap gesteld, en dat komt doordat hij naar behooren en zonder moeite alles doet, wat het gezelschapsleven vereischt. Prettig is het, in zijn bijzijn te praten, want ‘praten’ is: een ander amuseeren door zichzelf te amuseeren, en de Franschman kent geen grooter genoegen ... (Taine, 1828-1893). * * *
- De vreeselijke vervelendheid - een beproeving! - van Maurice Rostand's jongste werk, als er in
Maurice Rostand
dit ouderwetsch-langdradig geleuter iets ‘jongs’ kàn zijn, Le Cercueil de CristalGa naar voetnoot1), zij ons excuus dat wij het, na maanden ploeteren en wroeten, na God weet welke vruchtelooze zelfopdrijving tot plichtsbetrachting en goeden wil, niet verder konden brengen dan tot blz. 84, tot het zesde hoofdstuk van 't tweede deel. In deze autobiographie van het alleronleesbaarste soort - er hangt een Nouvelle-Héloïse-atmospheer over van een vertienvoudigde vervelendheid - streepten wij slechts één interessante gedachte aan, op p. 6: ‘Tant qu'il y aura des êtres qui m'auront vu, qui m'auront aimé peut-être; qui auront appris le son de ma voix et pourront s'en émouvoir encore, tant qu'il y aura des visages pour lesquels mes baisers seront des souvenirs, je ne serai pas tout à fait mort... Mais je mourrai pour toujours, le jour où disparaitra la dernière personne qui m'aura connu!’ - interessant, omdat zij geplagieerd is naar 's schrijvers grooten vader. (Cf. Le Vol de la Marseillaise, pag. 79-82). - Vrij wat aantrekkelijker, pretentieloozer, is Alexandre Arnoux' Indice 33, een uitmuntend geschreven oorlogsfantasie, waarin de antagonisten Aimable Dhuys (Frankrijk; de voor indruk vatbare, nerveuze, buigzame en zegevierende) en Gottfried von Krüger (Duitschland; de logge, wetenschappelijke, theoretische, zelfoverschattende en overwonnene) levend tegenover elkander staan. De Duitscher heeft een systeem van ‘Europeesche psychometrie’ uitgevonden, vóór den oorlog; ontdekt, dat de Franschman de minste zieleweerstand bezit, en rekent, in 1914, hierdoor op de victorie... Maar 't komt natuurlijk precies andersom uit, en von Krüger wordt door Dhuys gedood. Naast uitstekende stijlqualiteiten vertoont dit boek alle prettige hoedanigheden van een frisch, pakkend amusementswerkGa naar voetnoot1). - Men kent het ondeugende boek van René Boylesve, La Leçon d'amour dans un Parc, dat een 20 jaar geleden met zooveel genoegen gelezen werd, om de pittige schalkschheid van dit ongegeneerde ‘conte libre’. (Wij vernamen er, in welk milieu van onplatonische liefdesvrijpostigheden Jacquette de Chamarante opgroeide, te midden van een bedrogen vader, een moeder die haar pages in haar slaapkamer ontving, en Mlle de Quinconas, haar poezelige en zeer gevoelige gouvernante). Hoe het met deze jeugdig voorgelichte jongedame afliep, vertelt de auteur ons thans in AlcindorGa naar voetnoot2): zij wordt verliefd op een armen minnedichter, maar deze bakvischvlam slaat over op den eerst afgewezen, bekoorlijken heer de Fontcombes, die haar vertrouwen en haar hart wist te winnen door zijn geduldig luisteren naar haar reciteeren van Alcindor's teedere rhythmen ... Dit vervolg is als alle vervolgen: veel zwakker dan het oorspronkelijke. Ook de schrijver, niet alleen zijn heldin, is twintig jaar ouder geworden, maar hij is òver de helft heen, en aftandsch geworden: Chamarante (met een t) is Chamarande (met een d) geworden, en men weet dat de dentaalconsonanten de meeste inspanning eischen van des sprekers gebit. MARTIN PERMYS. |
|