Den Gulden Winckel. Jaargang 20
(1921)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdModerne Engelsche literatuurSnow over Elden by Thomas Moult. London: William Heinemann 1920.DE phantasmen van den modernen mensch zijn wreed: zelf-ontrafeling gooit hem, een waardeloos voorwerp, door rinkelend glas op straat, en zijn onbeteugeld brein doet het leven vervluchtigen tot een weinig zeer ijlen damp. Maar nog een enkele maal herleeft hij de gouden werkelijkheid zijner jeugd in een lichten vreugdigen droom. Zoo Thomas Moult. Er is geen donkere bladzijde in dit boek. Onwillekeurig dringt zich een vergelijking met Timmermans' Pallieter op. ‘Pallieter’ is een roes; ‘Snow over Elden’ een droom. Beiden zijn gedoemd om door de literatuurgeschiedenis te worden aangemerkt als reactie-verschijnselen tegen het lamentabele pessimisme der eerste decenniën van de 20ste eeuw. ‘Pallieter’ is geschreven uit angst voor, ‘Snow over Elden’ uit verzet tegen onze cultuur. Timmermans heeft van zijn boek gemaakt een schoone zinsbegoocheling; zijn kracht is naïveteit; Moult een stoere vertelling en... een idylle; zijn kracht is humor. Maar er is achter dit boek een ernst die ge bij den Vlaming mist. Daartoe deze fragmenten: [Of the magic that come with cold water]. ‘My blood scorched anew at each fresh vehemence of that stabbing water - scorched as never before. The soul of me was in every stinging jewel of it, and from the water my sou began to laugh out to me harshly and happily that the day was good and nearing dawn simply because I myself was splendidly alive and a lover. en And I doubt not I might have set Black Prince a-circusing before the folk of Buxton just because of the rare mood of it all. I even forgot to doubt, as I had done on more normal days, that God was in the noisy streets where the snows were already all unwholesome slush and yellow salt, the buildings gloomy and looking starved, and the passers - by showing how unaccustomed they were to such sterling weather by visible and glowing signs in the centre of their faces. Het is te prijzen dat de schrijver geen enkele concessie heeft gedaan aan het pitoreske van het geval, ondanks het feit dat de uitgever, blijkens de gebruikelijke aanprijzing op den omslagGa naar voetnoot1), dien schijn meende te moeten wekken. Het verhaal is volstrekt niet schilderachtig in den zin van wijde Volendamsche broeken en Zeeuwsche knoopen. Het heeft niets van een dergelijke curiositeit. Ik hoop dat men dit boek hier lezen zal en dat men het nog lezen kàn; want ook den droom zijn wij bijna ontgroeid. ROEL HOUWINK. |
|