Den Gulden Winckel. Jaargang 20
(1921)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Van een vagebondDe vors springht weder nae den poel, DE ‘gulden stoel’ waarvan in dit rijmpje gesproken wordt, dat is de kultuur, ònze kultuur, waarop we in hoogheid zijn gezeten; neerziende op alles wat ons van die hooge zitplaats als lager, als minderwaardig voorkomt; en ook, angstvallig ervoor wakende dat niets ooit in staat zal zijn ons van dien zetel naar omlaag te trekken. We voelen ons bevoorrecht - en zijn tevreden. Maar onbewust, diep, diep in onze menschelijke ziel, sluimert de herinnering aan ‘den poel’; dat is het leven van eeuwen her, toen de menschheid nog rondzwierf in grooter of kleiner horden. En de aarde was nog woest en ledig. En er was vaak strijd (die is er ook nu nog!); en het dagelijksch voedsel lag maar niet altijd voor het grijpen (zooals ook nu nog!). Maar daar was de vrijheid, het ongebondene, het zwerven, het avontuurlijke. En al doen wij, kultuurmenschen, in het algemeen niet als de ‘vors’, die naar zijn ouden poel terugspringt (het goud van den stoel heeft daarvoor te veel vat op ons gekregen!) - toch zijn er verschijnselen in ons geestesleven die erop wijzen, dat het verlangen ernaar van tijd tot tijd nog wel in ons wakker kan worden. We hebben de vagebonden-literatuur; die voor ons land zijn spoor vertoont van Uilespiegel over Mirandor tot de sujetten van Brusse; en die ervan getuigt dat, al mogen we ons in het maatschappelijk leven ook nog zoo vijandig tegen hem keeren, we in de geheime kameren van ons hart toch sympathie met den vagebond hebben, dus: ons aan hem verwant voelen. De poel blijft nog altijd zijn aantrekkingskracht eenigermate ten opzichte van ons behouden!
En nu ligt, keurig verzorgd, een heruitgaaf voor me van Een Schoone ende Gheneuchlicke Historie of Cluchte van Heynken de Luyere. Warachtelyck gheschiet, seer verheuchlyck om lesen, ende deur Cornelis Cruls eerst in dichte ghestelt. Ghedruct Thantwerpen op de Lombaerde Veste, in den Witten Hasewint by Jan van Ghelen Anno MDLXXXII. Dit boekje is uitgegeven door de uitgeverij ‘De Sikkel’ te Antwerpen en Em. Querido te Amsterdam. Jul Fonteyne zorgde voor een titelblad en enkele aardige vignettenGa naar voetnoot1). Lode Baekelmans schreef achterin enkele aanteekeningen betreffende den schrijver, een rederijker, en den bezongene, een volksdichter. Vooraf vertelt ‘den drucker tot den goetwillighen lesere’ in rijm, dat Heynken de Luyere wel ‘cluchtich was, maer met geen valscheyt deurtoghen’, en van nature verwant aan Ulen- | |
[pagina 50]
| |
spieghel. Evenals deze vatte hij het leven van den luchtigen kant op, en was hij ‘selden overladen met eenich ghelt’. En zijn metgezellen waren als hij; zoodat ze ook ‘liever verteerden dan helpen winnen’. Voor den lezer moge het boekje ‘tot waerschouwinghe’ zijn: ‘Ten is niet quaet, quaet weten, maer quaet bedrijven’. En dan volgen avonturen van Heynken. De geschiedenissen zijn op rijm, in zevenGa naar voetnoot1)-regelige koepletten. Over het geheel loopen deze vlotGa naar voetnoot2), en het is voelbaar dat de schrijver leute heeft in zijn held. Hij verhaalt van hem een drietal kluchten; alle drie hierop neerkomende, hoe het hem gelukte zonder te betalen gedurende eenigen tijd aan den kost te komen. Op een interessante bizonderheid van de bewerking moet ik nog even de aandacht vestigen. De meerderheid van de koepletten toch eindigt met een stukje toepasselijke volkswijsheid, in den vorm van een spreuk of een spreekwoord. Het is werkelijk verrassend, zooals die het heele boekje door, gewoonlijk zonder eenige gezochtheid, door den auteur te pas gebracht zijn. Dat is alles wel echt uit en van en voor het volksleven. En onder het lezen moest ik telkens denken aan die geestige schilderij van Pieter Breughel Jr. in het Frans Hals-museum; waarop allerlei tafereelen uit het leven zijn afgebeeld; en elk heeft betrekking op een vlaamsch spreekwoord, is zoo'n spreekwoord in beeld. Want er is verschil. Breughel is kunstmatig. Hij gaat uit van het spreekwoord, en geeft de letterlijke beteekenis daarvan op het doek weer; waardoor zijn tafereelen allegorischen zin verkregen hebben. In dit boekje echter zijn de tafereelen aan het werkelijke leven ontleend, en komt het spreekwoord als de toepassing van het geval. Hier is dus het natuurlijke. En zoo geeft onze ‘schoone ende gheneuchlicke historie’ ons tal van tafereelen, tal van situaties te zien uit het vagebonden-leven van Heynken de Luyere, waarbij het is of deze zelf ons met een oolijken glimlach telkens zijn uit eigen ervaring geputte levenswijsheid in spreuk en spreekwoord toefluistert. En dan genieten we: de poel roept weer eens! Of moeten we hier met Heynken zeggen: ‘Want ghelijck compt geerne by zijns ghelijcke’!
P.L. VAN ECK Jr.
Amsterdam. |
|