Den Gulden Winckel. Jaargang 20
(1921)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdClara Viebig's laatste werkenClara Viebig, ‘Töchter der Hekuba’. - ‘Das Rote Meer’.NOG midden in het oorlogsgeweld verscheen Clara Viebig's ‘Töchter der Hekuba’Ga naar voetnoot1) een oorlogsroman, eerlijk geschreven, zij het dan met bevende pen en pijn in het hart. En nu, eenige maanden geleden, zag ‘Das Rote Meer’ het licht, een vervolg op de groote volkstragedie binnen de grenzen van het oude Duitsche Rijk. Dit werk speelt in de tweede helft van den oorlog en eindigt met den ‘selbstmörderischen Wahnsinn’ van den 9en November '18, ‘die den ondergang van het volk bezegelde’. De woorden zijn van haar-zelf, maar hoe Duitsch zij de dingen ook ziet en hoe Duitsch zij ze ook voelt, in haar boeken is zij vrij gebleven van elken politieken invloed. Zij koos geen partij, zij schilderde slechts het leven zooals zij het zag. Haar boeken werden geen modern helden-epos en geen ‘J'accuse’-werk. Oorlogsboeken, sensationeel, op effect berekend, zijn zij niet. Zij heeft slechts een stuk geschiedenis der Duitsche ziel geschreven. Zij heeft in ‘Töchter der Hekuba’, realiste als zij is, een onopgesmukt beeld van den tijdgeest en van het Duitsche leven in al zijn geledingen gegeven. Clara Viebig is altijd geweest de schilderes van het belangwekkende leven der massa. Hierop zij speciaal de nadruk gelegd, omdat deze wetenschap de waarde van haar jongste werken, als beeld van den tijd, in niet geringe mate verhoogt. Haar kunst is typisch Duitsch gebleven, haar personen, de toestanden welke zij beschrijft, zijn Duitsch tot in de kleinste bijzonderheden. Zij heeft, als in haar roman ‘Buiten de Stadspoorten’, de ingewikkeldste problemen met de meest ver-strekkende gevolgen voor de massa eenvoudig behandeld. Zij houdt geen rekening met wat men de eenheid van handeling pleegt te noemen, zij bouwt niet op, maar geeft eenvoudig weer het leven, zooals het is. In ‘Töchter der Hekuba’ is het niet anders. Oprecht, al zal 't zijn geweest met een bloedend hart, schildert zij het leven in Berlijn en zijn voorsteden gedurende de eerste twee oorlogsjaren. Zij heeft in ‘Buiten de Stadspoorten’ getoond de ziel der landelijke menschen begrepen te hebben evenzeer als van de massa die de metropool bevolkt, en veel van haar medeleven met den Berlijnschen voorstad-bewoner vinden wij in ‘Töchter der Hekuba’ terug. Zij heeft ze ten voeten uit geteekend, de harde zwoegers van het land en de windbuilen der groote stad. Eerlijk als de schildering van deze ‘Heimatdichterin’ bij uitnemendheid, is haar stijl eenvoudig en spontaan. Zij geeft in korte trekken een milieu-schildering, welke aan de fantasie weinig meer overlaat, en niet zelden teekent zij de bijfiguren aangrijpender dan de hoofdpersonen van haar werk. In ‘Töchter der Hekuba’ toont zij zich een schrijfster met een souvereine objectiviteit; zij fotografeert het leven, maar zij werkt haar plaat artistiek-psychologisch uit. Zij ziet de diepten der ziel, maar zij mijmert niet na over zonde of schuld méér dan de menschen gewoon zijn te doen. Zij geeft de karakters zooals zij zijn, en wat er aan toegevoegd is, is niet anders dan de kunst van een intuitief beeldend dichter. Zij heeft in haar eersten oorlogsroman het leven geteekend met de middelen van het leven en niet met die der gekunsteldheid. De oorlogswaanzin en de Uebermensch-ideeën zijn haar vèr gebleven. Zij is de schilderes van het leven der massa gebleven, eerlijk en onopgesmukt, zonder banale sentimenten, en daarom ook is aan haar oorlogsboeken uit een cultuur-historisch oogpunt een groote beteekenis te hechten. In ‘Töchter der Hekuba’ vindt men van het leven van verschillende kringen van het Duitsche volk verteld, zooals dit in het tweede oorlogsjaar was. Zij teekent, en overal even raak, den oorlogsinvloed in een gegoeden burgerlijken kring, in een generaalsfamilie en in eenige arme volksfamilies. In elk milieu waren de ellende en het leed rond; het eerste deel van den roman geeft een climax van harde levensmisère. In het tweede deel volgen de meest sombere passages elkaar op; zij zijn schilderingen van een schrijfster, die eenmaal ook om haar weldadig optimisme bekend was... ‘Töchter der Hekuba’ is een boek geworden droef en duister van levensleed, als de atmosfeer in een sterfkamer. En het geeft nog slechts de schildering van den toestand waarin het Duitsche volk der hoofdstad verkeerde in het tweede oorlogsjaar. Het vervolg op dezen aangrijpenden oorlogsroman behoorend | |
[pagina 20]
| |
tot het beste wat de oorlogsliteratuur in Duitschland opgeleverd heeft, is waardig gehouden in de lijn van haar eerste oorlogsboek. Het speelt, zooals reeds gezegd, in het tweede gedeelte van den oorlog; het geeft, zooals Harry Maync het in ‘Das literarische Echo’ zeer delicaat heeft uitgedrukt, de ‘Götterdämmerung’. De symbolische titel heeft een dubbele beteekenis. In de eerste plaats is met ‘das Rote Meer’ bedoeld het Duitsche bloed, dat uit het volkslichaam is weggestroomd, maar ook wordt er mede aangeduid de overwinning van hen die het Duitsche volk hebben geknecht. Het is een ‘verhängnisvolle Sieg’ en daarom is de titel meer treffend dan smaakvol gekozen. Ook dit boek heeft de begaafde schrijfster vrij gehouden van elke tendens. Zij heeft geen strijd gevoerd tegen de buitenlandsche en ook niet tegen de binnenlandsche vijanden van het volk. Ook hier heeft men niet te doen met een der veel te vele oorlogsromans met sensationeelen en sterk tendentieuzen inhoud. Het boek is een prozawerk van fijne kwaliteiten en verheven inhoud geworden, dat in den oorlog speelt en daarom datgene geeft van den oorlog wat er zich, onverbiddelijk en macaber, van in het volksleven manifesteerde. Ook hier mag men spreken van een cultuur-schildering, van een beschrijving van het gemoedsleven van het volk in de jaren van den wereldkrijg, een schildering, volkomen zuiver en levensgetrouw, volmaakt objectief, maar toch uitgevoerd met het penseel van den Meester, zoodat zij bijna onpersoonlijk wordt en valt buiten de nauwe grenzen van het korte tijdvak dat zij uitbeeldt. In ‘Töchter der Hekuba’ heeft de schrijfster wel eens, overweldigd door het leed, iets van haar zelf gegeven, bijvoorbeeld, waar zij het lijden der moeders beschrijft wier zonen in den oorlog waren en ook in ‘Rotes Meer’ wordt de ellende haar wel eens te machtig en slaagt zij, hoe objectief zij ook blijven wil, er niet altijd in haar gemoedstoestand te verbergen. ‘Das rote Meer’ heeft Maync zeer terecht een burgerlijk treurspel in romanvorm genoemd. Niet de groote nood der soldaten aan het front vormt het thema van dit jongste oorlogsboek, maar de nood van hen die zijn thuisgebleven, vooral die der vrouwen. Het boek is een Hooglied van de mater dolorosa, die zeven zwaarden door de borst kreeg. Zij schildert aangrijpend het leed der moeders, der zwaar bezochte dochters van Hecuba. Niets van wat is, spaart zij ons in haar boek, maar zij overdrijft ook niets. En om den schijn van partijdigheid te vermijden, halen wij hier woordelijk de uitspraak van Maync aan in ‘Das literarische Echo’: ‘So wenig die Verfasserin die Dinge beschönigt, so wenig schwärzt sie sie. Die Wirklichkeit, - schrijft hij, - war und ist ja auch wahrlich schon düster genug, als dasz ihr gegenüber die besondere naturalistische Blickeinstellung auf die Schattenseiten des Lebens noch verringe und am Platze wäre. Die tausendfache Not in Trauer, vaterländischer Verzweiflung und Scham, in Hunger und Entbehrungen aller Art, dazu die sittliche Verwahrlosung im öffentlichen und privaten Leben, sie schreien ja überlaut zum Himmel. “Klein Volk hat Gott verlassen, das sich nicht selbst verliesz” so hat Heinrich v. Treitschke einmal gesungen’. ‘Rotes Meer’ geeft een aangrijpend beeld van den tijd, van blijvende beteekenis, maar hoe rijk de zakelijke inhoud van het boek ook is, van veel meer waarde is de kunst, waaruit het werd opgebouwd. Dit laatste werk van Clara Viebig mag het rijpste worden genoemd van al de scheppingen dezer vruchtbare vertelster. ‘Rotes Meer’ behoeft men niet noodwendig als een vervolg te lezen op ‘Töchter der Hekuba’; men kan het boek ook als een afzonderlijken roman beschouwen. Wel wordt er in verteld van het verdere lot waardoor de personen uit het eerste deel worden getroffen, maar het verhaal is technisch volkomen gaaf verteld, zoodat geen enkele maal een dubbele motiveering voorkomt. In beide werken treft men weinig handeling aan; in hoofdzaak vormen zij een weergave van toestanden, maar zóó, dat men geen oogenblik de afwezigheid voelt van een roman-conflict dat in een climax wordt ontwikkeld. Met de verschijning van ‘Rotes Meer’ kan men zeggen dat de zestigjarige schrijfster zich voor goed heeft losgemaakt van de naturalistische school, die zij reeds lang niet meer in wezen diende, maar waartoe zij toch door de letterkundige kritiek gerekend werd te behooren. Haar kunstenaarsschap is ten volle gerijpt, haar werken vormen geen literatuur meer in technischen zin. Zij behoort thans tot de weinige waarachtige klassieken van den grooten wereldoorlog. Haar zestig jaren voelt men niet in haar werk: haar stijl is frisch en oorspronkelijk gebleven, haar vertelkunst eenvoudig en aangrijpend en haar milieu-schildering werd volmaakt met weinig materiaal. Haar geest kent geen vermoeienis, haar werkkracht is onuitputtelijk, In ‘Das literarische Echo’ besluit Harry Maync, - wiens bespreking van ‘Rotes Meer’ wij volgden in zooverre hij gerechtigd was te oordeelen over de juiste weergave door de schrijfster van de Duitsche oorlogstoestanden, - zijn artikel ter gelegenheid van Clara Viebig's zestigsten verjaardag met de woorden aan te halen die Schiller in 1797 over Goethe aan Heinrich Meyer schreef: ‘Es ist unglaublich mit welcher Leichtigkeit er jetzt die Früchte eines wohlangewandten Lebens und einer anhaltenden Bildung an sich selber einerntet; wie bedeutend und sicher jetzt alle seine Schritte sind; wie ihn die Klarheit über sich selbst und über die Gegenstände vor jedem eitlen Streben und Herumtappen bewahrt’. De beide hier in het kort ingeleide oorlogswerken van Clara Viebig zeggen in hun realistischen eenvoud oneindig veel meer van het leven van het Duitsche volk binnen de grenzen van zijn land dan alle oorlogsbundels van de Nord-Deutscher, Vossische en Frankfurter Zeitung te zamen. Maar dit is uit een artistiek oogpunt niet het voornaamste. Zij zijn in de treffende, ware en diep ontroerende schildering der wreede oorlogstoestanden producten eener ‘Heimatkunst’ zoo volkomen, als deze ‘Heimatdichterin’ bij uitnemendheid nog niet heeft voortgebracht. Zij vormen een verheven monument op het artistiek domein dezer hoogstbegaafde, nobele en eenvoudige vrouw.
JOHAN KONING. |
|