Den Gulden Winckel. Jaargang 20
(1921)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDivagatie over expressionismeGa naar voetnoot1)Ei, visch niet met een zoo zwaarmoedig lokaas naar dezen stinkbaars, dien men wijsheid heet. GOETHE meende in een onzalig oogenblikGa naar voetnoot2) - toen zijn muze sliep, want déze bespotting hadd' ze nimmer geduld - dat dàtgene in een kunstwerk de hoofdzaak is, wat een proza-paraphrase ervan nà kan vertellen, m.a.w.: de idee-kern. Idee-kunst dus. | |
[pagina 4]
| |
Welaan: een kunstwerk met een idee als kern, een zin tot grondslag en hoofdzaak, bestààt niet. Want al valt er ook voor hen, die de goddelijke doelloosheid der kunst niet voelen, zooal geen strèkking, dan toch een betèekenis uit een werk te puren, wanneer ook bij den maker die strekking, of zelfs maar die beteekenis voòrzat, het peil van een allegorie zal zijn schepping(!), van marionetten zullen zijn menschen (!) bezwaarlijk te boven komen. Slechts den heel-grooten gelukt het, desnoods huns ondanks en met eenig idee hoogstens als bijzaak, geest en bloed zoo onscheidbaar te vermengen, in hun sterkste spanning niettemin, dat wij éen oogenblik de beide werelden, en juist in hun grootst-mogelijke, (betrekkelijke) zelfstandigheid, in-èen gevoelen. Want nog immer schijnt mij het wezen van een kunstwerk te bestaan in de ondeelbaarheid van: inhoud en vorm, van: deel en geheel - in het: organisch-gegroeidzijn. En indien het achteraf mogelijk is, éen van die beide er afzonderlijk uit te lichten, dan is zoo'n werk òf (als die hoofdzaak de inhoud is): een aangekleed, vermomdGa naar voetnoot1) probleem, allegorie, filosofie in franje - òf (als die hoofdzaak de vorm is): rhetoriek, fraze. Romain Rolland begreep wat Jean-Christophe moest zijn, opdat zijn werk een kùnstwerk ware: een mènsch - edoch, hij faalde: de man is er te einheitlich, te consequent, te principieel voor, en werd op z'n best: een wandelende overtuiging. Men meent van Hamlet, dat hij het symbool, de verschijning is van de twijfelidee - en zeker, dunkt me, dat is hij bijvoorbeeld onder andere òok, maar niet dàt vòòr alles, niet dàt in hòofdzaak.... Alles, dunkt me, wat er in een proza-paraphrase van een kunstwerk kan nà-verteld worden, is bijzaak, aller-bijzakelijkste bijzaak, en werken, die restloos in een commentaar te vangen zijn, beteekenen even zoo vele misgrepen als kunst. Neem het intusschen Shaw niet al te zeer kwalijk, dat hij nimmer anders te-werk-ging: hij is zich zijn on-artisticiteit waarschijnlijk ten volle bewust, hij pretendeert ten slotte - naar ik verwacht - geen kunstenaar te zijn; hij kiest volkomen in nuchteren moede zijn allegorieën, zijn marionetten; - en dàn kan men de vlijmscherpte van zijn intellect, de koelbloedige consequentie's zijner rede voluit apprecieeren. En waardeer als zòodanig bijna geheel Ibsen's, Hebbel's, X's en Y's oeuvre, maar niet als kunst. - Shakespeare ontsprong den dans en geen duizend kunst-theoretici, psych-analytici zullen Hamlet of Lear klinken in de boeien hunner diagnoses - hem, noch zelfs zijn schaduw. - En men kwam en komt er toe dergelijke ideekunst expressionisme te gaan noemenGa naar voetnoot1) en men zegt dan bijvoorbeeld van een boom van Van Gogh, dat die: het algemeen-menschelijk symbool is van heel het Menschelijk Lijden... en daarom Vincent: expressionist. Handhaaf desnoods de dwaasheid (in 't algemeen -) en ontoereikendheid dezer (hoogstens) termen-ter-onderscheiding (natuurlijk: elke indeeling is verkeerd, niet enkel om zijn slechts persoonlijke geldigheid, maar reeds als remmend ingrijpen in de vloeiende werkelijkheid; doch: als wij psychologiseeren, theoretiseeren, diene de term, de begrenzing; dat ook -), nimmer dient eenig isme als ‘richting’, principe den kunstenaar te leiden, en Van Gogh is dan ook geen expressionist omdat zijn werken algemeen-menschelijke symbolen (expressies) van algemeen-menschelijke ziele-staten zouden zijn, want krachtens diè eigenschap zijner werken kan men hem, in 't gunstigste geval: symbolist, allegorist waarschijnlijk eerder, noemen - expressionist is hij (en hij is het, inderdaad, ten deele) krachtens heel andere kenmerken, hoedanigheden van zijn persoonlijkheid. Expressionist is - dit als voorloopig ‘concretum’, in den zin dien ik eraan hecht en uiteen zal zetten, wèl Kandinsky (de latere), niet Heckel. Maar (nog even teruggrijpen): herhaaldelijk hoort men tegenwoordig expressionist noemen den vertolker van een bepaalde (min of meer afgeronde, gesloten) idee, van een bepaald ‘gevoel’ (‘algemeen-menschelijk’, vooral) - den symbolist (naar b.v. Havelaar's veel juistere definitie), wiens werken mij altijd onweerstaanbaar associaties opdringen met bazar-ausichten: Geloof, Hoop en Liefde. - Men meent dan: dit is niet de bizondere liefde van twee toevallige menschen, dit is de Liefde van Mensch tot Mensch, dit is een bizondere verschijningsvorm van de Groote, Al-omvattende (hoofdletters vóór!) Kosmische Liefde, en men vindt, dat de kunstenaar in die verbizondering, individualiseering der groot-menschelijke principes - niet meer dan een aanduiding, een grooten omtrek behoeft te geven. Dit zegt men niet zoo botweg, want men prijst den vorm, de details, maar: de Idee is toch het glorie-moment, de Idee is het Levend Beginsel. - Ik meen echter, dat in de uiterste verbizondering, dòorwerking van een (niet slechts desnòods, maar lièfst) ondefinieerbaar ‘gevoel’, in de organisch-gegroeide verwerkelijking, | |
[pagina 5]
| |
verbeelding, van een - en desnoods algemeenmenschelijke, maar niet ideëele, niet principiëele - ‘stemming’ het wezenlijke van het leven zich zuiverder spiegelt dan in eènig idee-kunstwerk. Het idee-expressionisme wordt veel gepredikt, veel daadwerkelijk beoefend, en het verheugende bij de kunstenaars is (tegenover de dogmatische theoretici), dat veelal hun menschelijkheid, d.i. in dit geval: hun inconsequentie, hun ontrouw aan ‘principes’, het wint; zoo maakte Gramatté, theoretisch uitgesproken idee-expressionist, werken, die de starre allegorie zijner ‘bedoeling’ triomfantelijk bespotten; zoo zal steeds een echt artiest door-hèen en ondanks zijn: ‘schema’, zijn: ‘geraamte’, kùnst zien groeien - mede tot zijn eigen blijde verwondering - en alleen niet-begenadigden leveren werken af, die van a tot z kloppen met hun bedoeling, principe, idee. - Maar men late hun dat genoegen en men late den anderen theoretici het genoegen dergelijk gemaakt werk ‘expressionisme’ te noemen, en men late mij het genoegen, dat niet te doen. Ter toelichting van wat mij, meer bizonderlijk, expressionisme lijkt en ter rechtvaardiging van een dergelijke werkwijze (hoewel de practijk eigenlijk deze reeds rechtvaardigt: ‘mij en anderen zijn deze werken schoon’ -) kies ik den schilder Rudolf Bauer; maar: ik-zelf ben de eerste om nadrukkelijk te bevestigen, dat àlle kunsttheorie en -beschouwing een secundaire arbeid is (den critischen niet-schepper, of den schepper-op-non-activiteit toebedeeld - terzijde: ook kunst-zelf-scheppen is ‘secundaire arbeid’: reproduceeren n.l. van leven - en de steeds tot-berstens-toe met vitaliteit geladene zou aan den ‘vloek’ van het (her)scheppen niet toekomen ...) niet bij-machte het wezen van eenig kunstwerk ook maar aan te raken, laat staan te: verklaren. Op z'n best omschrijft men het intuïtiefen intellectueel-vatbare deel van een werk, van de mentaliteit van zijn maker, nimmer de vluchtige, ondefinieerbare essence; hoogstens den neerslag daarvan in onzen geest, ons gemoed. Want het schijnt mij, dat wij, in het oogenblik dat het kunstwerk ons ontvangt en wij het kunstwerk ontvangen, even, in de uiterste verijling onzer persoonlijkheid, in haar blanksten, gespannen staat, een moment (tijdstip) bereiken, waarin wij een trillend-evenwichtige rust (éen-zijn) ervaren, die echter vlak daarna zich reeds weer moment (in mechanisch-geestelijken zin) voelt en roept om haar tegendeel - (zoo is iedere ‘eenheid’ op haar beurt weer (slechts) moment, waarna het vereenigd met haar tegen-moment een ‘eenheid’ vormt, die eveneens weer (slechts) moment is ... en zoo voort). Tot die ‘eenheid’ voert gèen beschouwing. Bauer schept zoò: (en er is misschien geen wezensverschil tusschen bijvoorbeeld Hesse en Heynicke, tusschen im- en ex-pressionisme, en verschilt slechts de weg, het medium, de mentaliteit van den kunstenaar en daarover gaan onze smaken, proen-contra's: want hopeloos-geborneerd lijkt mij de man, die zegt Whitman wèl, maar Wilde niet te aanvaarden (den mènsch tegenover den ‘aestheet’), Tolstoï wèl, maar Hoffmann niet (den realist tegenover den romanticus): een veiliger houding overigens, dan die beide aanvaardt -): als neerslag van een ondefinieerbaar ‘gevoel’ groeit (of staat plotseling) een vizioen voor zijn (‘innerlijk’) oog, en als ‘de droom hem in de handen gestegen’ is, beeldt hij dien. - Al te eenvoudig-geschematiseerd stel ik het voor - in der daad - maar in abstracto is zoo het proces. Het onderscheid met den impressionist is in hoofdzaak dit: dat déze nimmer, Bauer (c.s.) bij ‘voorkeur’ werken: ‘met de oogen dicht’; dat namelijk de tastbaar-reëele buitenwereld noch als motief (te volgen: naturalisme of: te verdraaien), noch als uitdrukkings-materiaal aan het totstandkomen van het expressionistische kunstwerk deelneemt, zoodat het vrij van en onvergelijkbaar met, schier relatie-loos nàast de natuur komt te staan, hoogstens bij elkaar te rubriceeren als beide: openbaringen van den geest. Of in het vizioen niet ook vroegerbuiten-zich-waargenomen kleur-en-vlak- en andere combinatie's verwerkt zijn, is moeilijk bepaalbaar. Het vizioen dus, gevoed en bij voortduring gedrèven door het primaire ‘gevoel’, gemengd met veel persoonlijke elementen (n'en déplaise de theorie en prediking van het ònpersoonlijke door dèze expressionistenGa naar voetnoot1) wordt beeld, dat in den beschouwer het ‘gevoel’, waaruit het groeide, min of meer daarmee overeenkomstig teweeg brengt. Het proces is zòo samen te vatten: ‘gevoel’ ... vizioen ... werk ... ‘vizioen’ ... ‘“gevoel”’. En de rechtvaardiging blijve nog maar achterwege: ‘de practijk bewijst alles’. Het feit namelijk, dat ook een werk (misschien zelfs juìst een werk) dat zoò ontstaat ons daàr kan brengen, waar wij door kunst immer - en gaarne - gebracht worden, is een borg voor de levensvatbaarheid ervan. Maar: als er over pro-en-contra's gepolemiseerd moet worden, over: het doel der kunst, over: kunst en menschheid, over: a-, b-, c-isme, over: individualisme en de gruttersconferentie - bij het (relatieve?) inzicht in de relativiteit aller waarden - in godsnaam - ik ben bereid.
H. MARSMAN. |
|