Den Gulden Winckel. Jaargang 19
(1920)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVlaamsche boeken uit België.IIG. BURSSENS gaf in de Yade-fluit (de Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen) verzen, die, naar hij zelf meedeelt, ‘vrije bewerkingen’ zijn ‘naar chinese lyriek, los van de vorm, trouw aan den inhoud’. We vonden verzen van Chineesche dichters van de achtste tot de twintigste eeuw onzer tijdrekening.... Eén stukje ter kennismaking - niet het beste - moge hier volgen: Si-schy van den dichter Li-Trai-Pe (702-763) ‘Lotusbloesems wiegelen aan de balustrade.
De koning op z'n rijke divan
slaat de Si-schy gade,
die in slingerdans voor hem heen en weder zweeft.
De Koning beeft
Als ze naakt zich glimlachend vleien komt:
op de divanrand van yade ....’
Het is simpel, klein, en toch de zuivere muzikale kristallisatie van een zeer fijne gevoelsbeweging: een lichte rimpeling in 't watervlak van een vijver in den blauwen avond. Burssens deed goed toen hij deze overzettingen maakte. 'k Wenschte wel voor hem, dat deze bundel een mystificatie was, een middel om de aandacht op eigen werk te vestigen. Op die eigen verzen wachten we. Ook de goede dichter A.W. Grauls, over wiens eerstelingen: ‘In nieuwen Dageraad’ en ‘Uit stille Dagen’ we hier reeds waardeerend gewaagden, gaf in ‘Oostersche Lyriek’ (De Sikkel - Antwerpen) Nederlandsche bewerkingen van Chineesche, Japaneesche, Persische verzen, naast de vertaling van een paar zigeunerliederen en een Hebreeuwschen zang. Het komt ons voor dat de uitgave van dezen bundel verdienstelijke bewerkingen bijdragen zal tot de evolutie van des dichters eigen kunst, welke reeds door enkele geslaagde stukken van In nieuwen Dageraad werd aangekondigd. Degelijk is de inleiding door Marnix Gijsen geschreven voor De twaalf Sonnetten van Schoonheid van G.A. Bredero, (De Sikkel - Antwerpen) in een smaakvol bundeltje overgedrukt. Liefhebbers onzer oude literatuur zullen zich verkneuteren in de lezing van de door Lode Baekelmans bezorgde uitgave van ‘Een schoone ende gheneuchlicke historie van Heynken de Luiere’ zooals die gedrukt werd door Jan Van Ghelen anno MDLXXXII. Bondige aanteekeningen verhoogen de genietbaarheid van het goed verlucht en fraai geprente werk. (De Sikkel - Antwerpen).
* * *
Ook verscheidene interessante prozawerken zagen binnen de laatste maanden het licht.... Slechts op enkele kunnen we in deze kroniek de aandacht vestigen. Bij een volgende gelegenheid herstellen we menig verzuim. Wel zonderling mag het heeten dat in België zoo weinig romans over den oorlog verschenen. Zelfs in Vlaanderen, dat ver-uit het aanzienlijkste getal soldaten aan het Yzerleger leverde, blijft oorlogsliteratuur zeldzaam. Verhalen, die eenzelfde expressieve kracht in de uitbeelding der tragische episodes | |
[pagina 197]
| |
bereiken als ‘Le Feu’ van Barbusse, ‘La Vie des Martyrs’ van Duhamel of ‘Les croix de bois’ van Dorgeles, bezitten we nog niet... Toch durven we hopen dat er onder onze jonge auteurs, die aan 't Front waren, één zal gevonden worden, die het zal aandurven het bovenmenschelijk lijden der Vlaamsche soldaten weer te geven... Een eigenaardig brok oorlogsliteratuur lijkt ons intusschen de roman ‘De blijde Kruisvaart’ door Frits Francken geschreven in de loopgrachten van Diksmuide-Ramscappelle in 1915-1916. (Uitgegeven door Gust. Janssens te Antwerpen). Nog vóór hij naar het leger trok, liet de jeugdige dichter in 1914 een bundel verzen ‘Festijnen uit een Bruidsgetij’ verschijnen, door Lode Baekelmans in Den Gulden Winckel besproken. Nog twee verzenboeken zagen gedurende den oorlog het licht: ‘De vijf glorierijke Wonden’ en ‘Het heilige Schrijn’. Aangekondigd zijn de novellenbundels: ‘Onder ons’ en ‘Onder den Helm’. ‘De blijde Kruisvaart’ brengt het opgewekt relaas der krijgsavonturen van drie Antwerpsche volksjongens. Fritz Francken is een sappig verteller met zin voor humor en tevens een diep besef van het tragische in de kleinste gebeurtenissen. Maar hij dikt het sombere in zijn verhaal niet aan en vermijdt al wat maar naar rhetoriek zou kunnen zweemen. Met een kwinkslag bedwingt hij soms zijn opborrelend gevoel. De beschrijving van den Kerstnacht in de loopgrachten, als het vermetele Polleken den dood vindt, is een van de gevoeligste en beste hoofdstukken uit dit boeiend boek, dat geen enkele bladzijde bevat, die onverschillig laat. ‘Bei uns in Deutschland’ (De Standaard - Greepstr. 43 Brussel) van Ernest Claes is het dagboek van een krijgsgevangen soldaat. Claes is een zeer gevoelig schrijver en zijn boek een werk van roerenden eenvoud. Uitmuntend typeert de auteur zijn lotgenooten: Franschen, Engelschen, Russen, keurlingen en arme weggevoerden. Tegenover zijn vijanden, die hem soms het leven hard maken, blijft hij eerlijk. De ondertoon van zijn verhaal verluidt meest melancholisch. Toch geeft hij soms kostelijken humor te genieten, uitmuntend door fijnheid. Rustig schrijdt de vertelling voort en bijwijlen krijgen de woorden een doffen klank van gelatenheid. Maar de berusting van dezen auteur wordt doorlicht door zijn diep-religieus voelen, dat hem voor wanhoop bewaart. Meer dan voortreffelijke kunst geeft Claes ons te genieten wanneer hij het sterven van Vadertje Musset, den gedeporteerden Franschman, verhaalt of het lijden van zijn stilaan verkwijnenden vriend schetst. Lillend van leven zijn deze smartelijke bladzijden. Diep-menschelijk is de conclusie van den naar waarheid smachtenden dichter. Haten kan hij niet. En de waarheid ... ze berust in den eenvoud van zijn hart. ‘Bei uns in Deutschland’ is het werk van een goed mensch en van een talentvol schrijver. Onder den titel ‘Uit beloken Tijd’ (V. Resseler - Prinsstraat, Antwerpen) verzamelde Jaak Lemmers - een nieuwe naam! - een achttal verhalen geschreven in de jaren 1913-1916. Onder het lezen blijkt onmiddellijk, dat deze nieuwe auteur streeft naar volmaaktheid. Doch dit voortdurend hertoetsen, om het waargenomene toch maar zoo trouw en zoo volledig mogelijk weer te geven, verzwaart den zin en verbrokkelt de lijn van het verhaal. Een simpel gegeven wordt in gewichtigdoend proza uitgesponnen. De opeengestapelde adjectieven, welke in de bedoeling des schrijvers kleur aan den stijl moeten bijzetten, verloomen de actie en vertroebelen de karakteranalyse. Waar Lemmers zich van alle gezochtheid ontdoet vertelt hij wel prettig. Het anachronistisch kerstverhaal ‘Van Onheil, Heil en Heilig vuur’ is, ondanks zijn gezochten titel, een zeer verdienstelijke novelle. Ook het fel-gedetailleerde ‘Roeping’ - de wederwaardigheden van een argeloos meisje dat wel graag komedie spelen zou - bezit kwaliteiten, die de hooger aangeduide bezwaren doen vergeten. Het stuk ‘Landelijk Verhaal’ behoort mede tot het beste in dezen bundel. Aan ‘Hendrik Conscience en de opkomst van de Vlaamsche romantiek’ (De Sikkel - Antwerpen) wijdde Eug. De Bock een merkwaardige studie. Koel-critisch staat deze jongere tegenover het werk van onzen grootsten romanticus. Methodisch ontleedt hij de voornaamste boeken, wijst op de gebreken en bepaalt hun beteekenis in de evolutie van Consciensce's talent. Nimmer te voren werd de veel besproken persoonlijkheid van den schepper van ‘De Leeuw van Vlaanderen’ zoo alzijdig belicht en zoo juist gesitueerd. We aarzelen dan ook niet om deze Consciencestudie van De Bock als een standaardwerk te prijzenGa naar voetnoot*). Boeken als ‘Cies Slameur’ van Paul Kenis, ‘De Verhalen van een Kanonnier’ door J. Simons. ‘Vacantiekrabbels’ van Baekelmans, ‘De gekke Hoeve van De Meyere, en den verzenbundel: ‘De Boodschap’ van Wies Moens kunnen we in dit artikel slechts aankondigen. Een volgende kroniek geeft ons waarschijnlijk gelegenheid tot bespreking.
Antwerpen. LODE MONTEYNE. |
|