Den Gulden Winckel. Jaargang 19
(1920)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Boeken en personen in het hedendaagsche DuitschlandI Houston Stewart ChamberlainIN zijn laatste werkGa naar voetnoot1) heeft Chamberlain in een merkwaardigen vorm (het zijn vier zeer lange brieven aan verschillende personen) een volledig overzicht gegeven van zijn leven en zijn werk, een boek, diepgaand van opvatting en strekking en in geen enkel opzicht iets gemeen hebbende met de ‘Erinnerungen’, zooals ze helaas op het oogenblik zooveel in Duitschland verschijnen. We hadden trouwens van den schrijver der veel besproken ‘Grundlagen des 19. Jahrhunderts’ niet anders verwacht. Degenen, die meenen in dit werk een samenvatting van zijn politieke denkbeelden te vinden, welke in de oorlogsjaren zoo druk besproken werden, ook in Holland, worden teleurgesteld: ‘von meinem politischen Denken ist in diesem Buche nicht die Rede’. Wat echter niet verhindert, dat de schrijver even later in zijn eersten brief beweert: ‘und bin ich auch kürzlich bayerischer Bürger und damit politisch ein Deutscher geworden, so geschah das als schon das 60. Lebensjahr umschifft war, es handelte sich um ein Zerreiszen aüszerlicher Bande, die mich an ein Volk fesselten, dem ich innerlich nie angehört hatte, zugleich um ein öffentliches Bekenntnis zu dem verlästerten und von allen Seiten bedrohten Staate, dem ich trotz seiner zahlreichen Unzulänglichheiten doch für denjenigen halte, der für die Menschheit das Edelste leisten könnte, dem Volke entsprungen, das allein in sich Elemente birgt, fähig, einem göttlichen Willen zu dienen’. Ik haal deze passage in zijn geheel aan, omdat ze volledig Chamberlain's denkbeelden op dit punt weergeeft, tevens omdat ze karakteristiek is voor dit werk en we er den schrijver der ‘Grundlagen’, die den Germanen zulk een vooraanstaande plaats toekende in de cultuurgeschiedenis, volkomen in terugvinden. Wanneer we dus verder kennis nemen van dit werk, behoeft onze aandacht slechts even op deze politieke kwestie geconcentreerd te worden, daar deze later op minder ostentatieve wijze vanzelf ter sprake zal komen en feitelijk in de beschouwing van Chamberlain's persoonlijkheid ook niet zoo'n groote plaats mag innemen, als haar door den politieken toestand werd toegekend. Men zal ook tegen dit werk, evenals reeds vooral tegen de ‘Grundlagen’ gedaan is, bezwaren kunnen opperen ten opzichte van de waardebepaling van feiten en schrijvers; men kan den schrijver een onsympathieke persoonlijkheid vinden (soms terecht), men kan hem verwijten dat hij in sommige wetenschappen te veel dilettant is, wien men voor zijn kennis geen bewondering wil ontzeggen, maar die toch ... Doch men zal ook weer na lezing van dit | |
[pagina 194]
| |
werk moeten erkennen, dat de schrijver een machtige persoonlijkheid is, die ons meer gegeven heeft dan menig deskundige, wetenschappelijk misschien verre boven hem staande. Opmerkingen en bezwaren zullen wellicht geopperd worden, gewettigd misschien, doch die (en dat vergeet men te licht) geen afbreuk doen aan den grootschen greep van den schrijver, die ons meer dan één tak der wetenschappen doet overzien, ons een saamvattenden blik op de ontwikkelingsgeschiedenis der menschheid geeft als weinigen vóor hem. Het is in dezen tijd een zeer merkwaardig verschijnsel, hoe de machtigste werken vaak door nietvakkundigen worden geschreven, werken waarvan aan den eenen kant de groote beteekenis wordt begrepen, terwijl degenen wier gebied betreden wordt, de eigenlijke deskundigen dus, er niets dan smaad en beschimping voor over hebben. Kan men in ons land dit verschijnsel bespreken zonder Carry van Bruggen's ‘Prometheus’ te noemen? Kortelings nog verscheen weer in Duitschland een dergelijk werk, dat zijn invloed op de cultuur reeds doet gelden en heftig aangevallen wordt, het werk van Oswald Spengler: ‘der Untergang des Abendlandes’Ga naar voetnoot1). Doch het is hier helaas de plaats niet om dieper op dit probleem, dat van zeer ver-strekkende beteekenis is, in te gaan. In zijn eersten brief: ‘der väterliche Stamm’, weidt Chamberlain uitvoerig uit over zijn afkomst en familieleden, bijzonderheden voor de kennis van dezen Engelschen pro-Germaan van zoo bijzondere beteekenis. ‘Mein Vater war Engländer, meine Mutter Schottin: es liegt zunächst eine Mischung der zwei verschiedenen Völker aus Norden und Süden vor’. Zijn moeder echter is van Zuid-Schotsche, dus Noord-Germaansche afkomst, terwijl bij zijn vaders afstamming ook Keltische invloeden waren aan te wijzen. Voorts blijkt dat ook zijn familieleden grootendeels zeer merkwaardige en ontwikkelde persoonlijkheden waren. Basil Hall Chamberlain onder andere, de bekende Japanoloog, is een broer van hem. Zou dus door deze gegevens de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid eenigszins op gronden van herediteit verklaard kunnen worden, meer nog blijkt dit het geval wanneer we vernemen hoeveel zorg aan zijn opleiding is besteed; dat hij, na te Versailles te zijn grootgebracht, verschillende hoogescholen in Duitschland en Oostenrijk bezocht en verscheidene gouverneurs gehad heeft. Zijn leven in dezen tijd, het trekken van de eene plaats naar de andere, voldoet hem niet; overal voelt hij, bij al dé kennis die hij zich verovert en al de wetenschap waardoor hij zich tot rust tracht te brengen: ‘die Tragödie der Vaterlandslosen’. Het is in '76 dat in hem de eerste symptomen zijn op te merken van de groote liefde voor Duitschland, die later zijn leven zou beheerschen, onder invloed vooral van een zijner leeraars, Otto Kunze, die een belangrijke plaats in zijn leven heeft ingenomen. In een brief uit dit jaar lezen we: ‘Ich kann dich gar nicht sagen, wie meine Verehrung, meine leidenschaftliche Liebe für, mein Glaube an Deutschland zunimmt’. Van cultuur-historische studie is echter in dezen tijd nog geen sprake. Chamberlain studeerde oorspronkelijk, het is bekend, botanie, een studie die hij nooit betreurd heeft te zijn begonnen. In zijn boek over Goethe, zijn opstel over Goethe en Linnaeus bespeuren we er nog de resultaten van. Het gedeelte van het boek, gewijd aan zijn liefde voor de natuur en de botanie, bevat hooggestemde passages en doen Chamberlain kennen (en daarom ook is dit boek zoo belangrijk) als een ernstig dichterlijk aanschouwer. Ik vermeldde reeds, dat aan Chamberlain's opvoeding een bijzondere zorg was besteed: de studie der botanie wordt dan ook op raad van zijn medicus begonnen. Hij bepaalde zich bij deze studie echter niet tot onderdeelen; dadelijk zoekt hij ook hier naar den grooten samenhang. Teekenend is ook de keuze van zijn lectuur uit die periode: Elizée Réclus en Flammarion. Hij bestudeert de Zwitsersche flora met de hem eigen zorgvuldigheid; geen bron die hij niet raadpleegt, geen werk er over, dat hij niet tevens dadelijk kritisch toetst. Het spreekt vanzelf dat door deze studie zijn blik op de natuur verdiept werd en een onbewust philosopheeren over deze wonderen der natuur er het gevolg van was. We zien dus wel degelijk een zeer duidelijken en logischen ontwikkelingsgang in Chamberlain en kunnen dus het oordeel van velen, dat hij zou zijn een warhoofdig veelweter en dilettant (niet in de beteekenis door hem er aan gehecht, doch door anderen er aan gegeven) met stelligheid van de hand wijzen. Bij het vele dat dit boek ons geeft, brengt het weer een kant van zijn wezen duidelijk naar voren, welke wij reeds wisten dat hij in zoo ruime mate bezat: zijn impulsiviteit. De passages waarin we deze eigenschap ontmoeten zijn waard even te worden gememoreerd. In '75 vinden we hem in Florence, waar hij zich eerst met grooten ijver op de taal toelegt, daarna een tijdlang van niets anders weet dan Italiaansche muziek, zijn omgang met musici en zijn violoncel. Doch in hetzelfde jaar 75 wordt hij zich plotseling op een avondwandeling bewust tòch natuurvorscher te willen worden. Twee dagen daarna reeds is hij werkzaam op een laboratorium te Genève. | |
[pagina 195]
| |
Heel langzaam, na zich een groot arbeidsplan te hebben ontworpen, groeit hij nu tot den wetenschappelijken publicist, die hij worden zou. Wanneer hij in 1891 voor zijn gezondheid een reis onderneemt door Bosnië en Herzegowina, komt, terwijl hij bezig is aan zijn dagboek, het plan tot schrijven in hem op. ‘In diesem meinem 37. Jahre zog jedoch auf einmal der Schreibdämon in meine Seele ein und gewann Gewalt über mich, so dasz ich nie mehr von der Feder habe lassen können’. Hier weer een impulsieve wending in zijn leven, die zich echter logisch ontwikkeld heeft. Een afzonderlijke brief (mein Weg nach Bayreuth) is gewijd aan zijne vereering voor Wagner ‘die Sonne seines Lebens’. Deze vereering is bekend. Chamberlain's boek over Wagner behoort volgens kenners tot het beste en volledigste wat over hem geschreven is. Deze liefde is in het leven van Chamberlain maar niet een op zich zelf staand feit, afhankelijk van zijn werk en studie. ‘Denn die entscheidende Wendung meines Lebens war die zum Deutschtum; ich schlosz mich dem deutschen “System” an - wenn ich im astronomischen Bilde weiter reden darf - und in dessen Mittelpunkt stand Richard Wagner’. Wat hij van Wagner ontving was: ‘Gestaltung des Lebens, Gestaltung von Werken des Geistes: verwantere Dinge als manche vermuten’. Veel heeft hij over Wagner in het licht gegeven; hij was jarenlang medewerker aan de ‘Bayreuther Blätter’ en deed buiten zijn standaardwerk nog verscheidene andere werkjes over Wagner verschijnen. In '86 trouwde hij met een van Wagner's dochters: ‘Wahrlich Gott hat mich einem wunderbar gesegneten Weg nach Bayreuth geleitet’. Een uitvoerige beschouwing (‘über Bücher, die Bücher sind’) neemt het voornaamste gedeelte van
Houston Stewart Chamberlain
den laatsten brief in beslag; we vinden er belangwekkende uitlatingen over Pascal, Voltaire, Montaigne, Rousseau e.a. Deze laatste brief, hoe doorwerkt ook en belangrijk voor de kennis van zijn persoonlijkheid, gaf ons echter niet de genoegdoening die we van dit gedeelte verwacht hadden; hij is vaak gewild en vol gewichtigdoenerij. Liever hadden we hier den auteur der ‘Arische Weltanschauung’ en vooral van ‘Worte Christi’ uitvoerig zijn opvattingen hooren uiteenzetten. Over deze werken, waarvan toch vooral het tweede een belangrijke plaats in zijn oeuvre inneemt, spreekt hij weinig. Wel vermeldt hij nog enkele bijzonderheden over het ontstaan der ‘Grundlagen’. Hij deelt mee hoe de uitvoerige voorrede voor dit werk reeds in '96 gereed was. Een artikel voor ‘la Revue des Deux Mondes’: over Heinrich von Stein, dat later in boekvorm zal verschijnen, houdt hem echter bezig, evenals zijn ‘Recherches sur la sève ascendante’ dat eveneens in dat jaar verschijnt. Eindelijk, in 1897, begint hij met dit werk, dat 31 October 1898 gereed is. In dezen zelfden brief deelt hij een bijzonderheid mede over het ontstaan van zijn werk over Kant, die we hier, om het karakteristieke ervan scherper te doen uitkomen, even willen citeeren: ‘An einem bestimmten Tage nun (27 April) zu einer bestimmten Stunde (nachmittags 3½ Uhr), an einem bestimmten Ort des achter Wiener Bezirkes (untern Reichert's optischer Fabrik) fiel mir mit der Plötzlichkeit eines Blitzschlages die Grundidee zu der Anlage meines Kantbuches ein, und zwar mit so gebieterischem Umgestüm, dasz ich umkehrte und nach Hause rannte, was mich die Beine nur tragen konnten, um stehenden Fuszes an die Arbeit zu gehen’. Dit boek over Kant evenals dat over Goethe is | |
[pagina 196]
| |
het werk van een natuurbeschouwer, het resultaat van jarenlange contemplatie. Toen Wiessner, over wien Chamberlain veel spreekt, de ‘Grundlagen’ gelezen had zeide hij: ‘Dieses werk konnte nur von einem Naturforscher geschrieben werden’. Chamberlain vermeldt hoe hem de uitspraak van KeyserlingGa naar voetnoot1) verheugde, die van het Kantboek zeide: ‘Der Bruno-Vortrag ist der Erste Versuch einer Biologie der Philosophie’, een uitspraak, die de kern van Chamberlain's gedachten raakt en de waarde er van des te sterker doet uitkomen. ‘Die Geschichte als eine Wissenschaft zu bewerten, halte ich nämlich für einen bedauerlichen Urteilsfehler denn Wissenschaft ist die Auffindung ewiger Gesetzmäszigkeit, und Geschichte ist die Schilderung uferloser Wüllkür und unaufhörlichen Zufalls. Darum müssen beide - Geschichte und Wissenschaft - von einander streng geschieden werden. Geschichte kann nur der Künstler gestalten; denn es gehört Gewaltsamkeit dazu, dem vorüber Flieszenden Halt zu gebieten und dadurch - genau so wie der Poët es tut - dem Chaos des Geschehens den Stempel der Gestalt aufzudrücken’. Uitspraken als deze, die tot de ver-strekkendste uit het boek behooren, wijzen Chamberlain vanzelf zijn plaats aan in de cultuur van Europa: een groote persoonlijkheid, wiens intense drang het is de wetenschappen die hij bestudeert, de werkingen der natuurkrachten in een groot harmonisch geheel te beschouwen. En dit boek is daarom zoo belangrijk omdat het Chamberlain's geheele persoonlijkheid met al zijn verschillende wendingen in zijn harmonisch verband doet zien. NICO ROST. |
|