Den Gulden Winckel. Jaargang 19
(1920)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLetterkundig nieuws uit FrankrijkVIEugène Montfort: Les Coeurs Malades. (Flammarion, 1919, fr. 5.75).‘DU sublime au ridicule ...’ Die ééne schrede welke er tusschen ligt heeft Montfort, schrijver van La Turque en Le Chalet dans la Montagne, niet overal weten te vermijden. Het boek dagteekent van 1904, doch werd eerst thans gepubliceerd, nu de naam van dezen roman-auteur meer burgerrecht verwierf. Het is het verhaal van de liefdesverhouding van den schrijver en zijn vriendin Colette, beiden ziek-hartstochtelijke temperamenten, beiden met een roerig en rampzalig sentimentsverleden, beiden snakkend naar vergetelheid voor hun gebroken passies, en die zoekend in nieuwe stormachtige zinsbedwelming. Het boek ademt vaak een klassieke schoonheid, die denken doet aan de gepassionneerde dagen van Werther, Obermann en Adolphe ... doch, als men 't zoo mag noemen, physiologischer weergegeven; en Montfort heeft niet altijd, gelijk wij hooger zeiden, de woeste vleeschelijkheid zijner vurige helden - nieuwe, door den somberen bril van 't naturalisme geziene ‘malades du siècle ...’, doch: fin-desiècle ... - weten voor te stellen zonder den indruk te wekken van een parodischen toestand, zooals litteraire hysterie ons dit al heel gauw kan toeschijnen. Maar over 't geheel mag Montfort's Coeurs Malades in velerlei opzichten gelden als de uitbeelding van het neurasthenische stadium van het Fransche XIXe-eeuwsche Romantisme: de ziekelijke zelfontleding gepaard met een laffe, levensverslaafde levenswalging ... | |||||||||||
Laurent Tailhade †: Lettres familières. (Uitg. Ollendorff, 1920, frs. 5. -).Men weet dat deze criticus-estheet-dichter-denker op 2 November 1919, op 65-jarigen ouderdom overleed. (Hij was geboren te Pasages-san-Juan, in Spaansch NavarraGa naar voetnoot1)). Na dien datum zijn verscheidene posthume werken verschenen, van polemischen of van critisch-historischen aard. Het is bekend, welk een eigenaardig, woelig en verbitterd leven Tailhade heeft geleid. (Juister ware: ‘geleden’). ‘Den Gulden Winckel’ gaf eenige beschouwingen over dezen merkwaardigen en ongeloofelijk veelzijdigen kunstenaarGa naar voetnoot2). Zijn nieuwe Lettres familières zijn het lezen waard. In zijn hem eigen, bijtenden en geweldig gekleurden stijl, vol tusschenlasschingen en accumulaties, vol argot-termen en neologismen, richt hij zich tot hedendaagsche autoriteiten op alle gebied, Jean Richepin, Wilhelm II, Benedictus XV, Kerensky e.a. Hoe vurig spreekt zijn haat tegen alle traditionalisme - in de bekrompen beteekenis des woords - tegen het dogmatisch clericalisme en tegen het Duitsche geweld! ‘Le Prussien est l'ennemi-né de l'Art comme de la Bonté’ (p. 41), zegt hij tot ex-keizer Wilhelm; Paus Benedictus verwijt hij bitter en hard diens gehoorzaamheid aan Oostenrijks Keizer: ‘Puisque un jour l'Histoire devra, quand même, s'enquérir de votre minime personne, c'est là que, vous montrant aux siècles à venir, l'Histoire, féconde en châtiments, dira: voici le Pape qui, tel Ponce-Pilate, a ratifié le supplice du Juste, le Pape qui, sur le cadavre d'Abel, a pris fait et cause pour le meurtre et pour Caïn’. | |||||||||||
Paul Brulat et Désiré Homsy: La plus belle Victoire. (Figuière, 1920, fr. 3.25).De schoonste overwinning, zoo leeren ons bovengenoemde auteurs in hun spannenden drie-akter, is niet die, welke kapitein Leclerc in Marocco op zijn vijanden behaalde, doch die, waarin hij, uit militair eergevoel zijn hem ontrouw geworden vrouw Jeanne verstootende, zijn egoïsme wist te onderwerpen aan het schoone Medelijden. Jeanne Leclerc, de jonge vrouw die zoo lang van echtelijke liefkoozingen verstoken bleef, heeft zich, zooals de ongelukkige heldin uit Heyermans' Meid, op een verblind moment aan een verleider overgegeven; na tevergeefs bij haar huisdokter te hebben aangedrongen op een misdadige vruchtafdrijving, speelt zij haar hoogsten troef uit door Dr. Brinot, een jeugdvriend die verliefd op haar was en, zooals zij weet, nog altijd is, hetzelfde voorstel te doen. Ook deze weigert; maar Jeanne's schoonmoeder heeft haar schoondochter bij Brinot zien binnengaan en brengt het schandaal aan 't licht, den deugdzamen medicus bovendien betichtend van een schuldige verhouding met de jonge vrouw. Kapitein Leclerc komt terug, eischt echtscheiding, doch laat zich ten slotte vermurwen door het heldhaftig aandringen van Dr. Brinot, den bovenmenschelijk-goeden gentleman, en aan- | |||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||
vaardt weer vrouw en kind in zijn huis en in zijn hart. | |||||||||||
Horace van Offel: L'Exaltation. (Uitg. Albin Michel, 1919, fr. 5.75).Jeugdherinneringen van den Antwerpschen kunstschilder. Men merkt terstond, ondanks zeer vele goede schrijverseigenschappen, aan een zekere eigenaardige kortademigheid, dat van Offel geen Fransch auteur is ... ‘L'Exaltation’ is, zooals men weet, de titel van een van Rubens' beroemdste schilderijen (‘De Kruisverheffing’), dat in O.L.V. van Antwerpen prijkt. Dit schilderij maakte een geweldigen indruk op de mystieke ziel van den schrijver-als-kind. Na een stille jeugd (zooals men die in zoovele aardige, onbeduidende Vlaamsche boeken beschreven vindt, in Frans van Cuyck's ‘In dien Tijd’; in zekere mate ook in Bergmann's ‘Ernest Staes’ ...) vervalt de jonge schilder in een afschuwelijk ontuchtbestaan, hij leeft voortdurend in gemeenschap met havendieven en schippersmeiden; maar zijn kunstenaarsziel is, ondanks alle oneerlijkheid en onkuischheid, zuiver gebleven, en wanneer hij in 't vaderlijk huis teruggekeerd is, voelt hij zijn aangeboren mystiek weer de sterkste worden. Het boek eindigt in een apotheose: een door hem geschilderd, zwaar ijzeren kruis wordt door de dorpsmenigte, waaronder ook zijn vroegere ontuchtgenooten, met groote moeite overeind gezet voor de kerkplechtigheid, en zoo brengt het Leven ook hèm het werkelijke schouwspel van de groote daad van piëteit, die, door Rubens' penseel, zijn kinderziel eertijds zoo diep ontroerde ... Ons dunkt dat dit werk, dat niet op bizondere machtigheid kan bogen, voor den Franschman een niet te versmaden curiosum kan zijn. Maar meer ook niet. Verder nog dit: het papier is slecht en de prijs, in verhouding tot beter en omvangrijker werk dat evenveel kost, te hoog. Ook heeft Daudet in Le Petit Chose (hoofdst. II, Les Babarottes) veel sterker en pakkender een kakkerlakken-invasie beschreven dan van Offel, hier, op p. 34. | |||||||||||
Roland Dorgelès: Les Croix de Bois. (Albin Michel, 1919, fr. 5.75). 68e duizendtal.Met dit oorlogsboek behaalde Dorgelès in 1919 den Prix-Goncourt en den Prix de la ‘Vie Heureuse’. Zelden lazen wij schooner oorlogsroman. (Want ofschoon Dorgelès, die jonge onbekende, die zich in zijn proefstuk als een meester aankondigt, voor 't meerendeel losstaande krijgs-episoden vertelt, geeft, vooral op het einde, bij den terugkeer van Sulphart, de aaneenschakeling ervan een romandraad aan het geheel). Les Croix de Bois, het aangrijpend epos van de vreeselijke jaren, die in het teeken stonden van de ruwe, haastige houten grafkruisen, staat tusschen Benjamin's Gaspard (1915) in, waarmee het de ontembare blijmoedigheid van den vrijheidslievenden hoofdheld, Sulphart, gemeen heeft, en tusschen Le Feu, dat echter vaak, op nutteloosrauwer wijze, de afgrijselijke realiteit van het loopgraafleven weergeeft, en 's schrijvers antimilitarisme zeer veel tendentieuzer uitspreekt dan Dorgelès het doet. Meer dan Barbusse nog, laat hij
Frédéric Mistral, wiens bundel jeugdherinneringen ‘Mes Origines’ in ons vorig nr. (blz. 166) werd aangekondigd.
zijn afschuw voor den oorlog blijken uit de onrechtstreeksche pacifistische afschildering der onnoembare gruwelen. Het boek leeft. Wij kruipen, met Bréval en Kapitein Cruchet, met den bangen, dikken kok Bouffioux en den loslippigen Vieublé, onder het scheurend geweld van granaten en luchttorpedo's ... Hoe prachtig is de dood van Gilbert Demachy beschreven, hoe vreeselijk en hoe eenvoudig! Men zou uren kunnen praten over Les Croix de Bois. Men leze het. Moeilijk is het zeker, door al de argot-termen der soldaten. En men zal het wel, - zoo ging het ons - van tijd tot tijd terzijde leggen, beklemd door Dorgelès' suggestieven woordenschat. Hier en daar een tikje sentimentaliteit te midden van het beestenleven (b.v. het korte, 13e hoofdstuk). Wij kunnen ons | |||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||
voorstellen, dat zulk een straaltje overgevoeligheid de psychologische waarheid getrouw is. Maar wat ons vooral in dit boek trof - en daarom dunkt ons, staat het hooger dan het te idealistische werk van Barbusse - dat is de grievende, onloochenbare waarheid, waartoe Dorgelès gekomen is: Door de menschelijke, onvergankelijke ijdelheid van het mannetjesdier, dat soldaatmensch heet; door het oer-instinct van bloeddorstige pronkzucht die in àllen huist, zal er, zoolang één overlevende na den afgrijselijksten oorlog het menschgeslacht voort zal planten, altijd, altijd, hopeloos altijd, oorlog worden gevoerd ... | |||||||||||
Goedkoope herdrukken.
MARTIN PERMYS. |
|