Den Gulden Winckel. Jaargang 19
(1920)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLetterkundig nieuws uit FrankrijkVAllerlei uitgaven.DE ‘Mercure’-Maatschappij brengt ons een nieuw prozawerk van Francis Jammes: Le Poète Rustique (= dichter Rustique). De groote dichter vertoont zich hier in zulk een nieuw, gunstig daglicht, dat wij zonder aarzelen durven beweren: dit prozawerk is het beste dat hij ons tot nog toe gaf. Het verstand komt met de jaren, - en bij vele auteurs ook de zin voor humor; Rolland en Jammes geven er ons voorbeelden van. Le Poète Rustique is een geestige, sobere weergave van 's dichters lief en leed, en het uit den toon vallen, door alledaagsche bizonderheden te mengen te midden van de verhevenste ernstgedachten, - het gebrek waarvan wij Jammes tot nu toe een verwijt konden maken (naar aanleiding van zijn Géorgiques Chrétiennes en zijn Rosaire au Soleil), zoozeer reeds geluwd in zijn vorig boek La Vierge et les Sonnets (1919), is in Le Poète Rustique, gevolgd door een allerfijnste ‘Almanach’ welks geestigheid vaak naast die van Renard's Histoires Naturelles mag prijken, - het gebrek aan goeden éénheid-smaak is thans, door de bezonkener geproportionneerdheid, een deugd en een bekoring geworden. Henry Bordeaux brengt, in Flammarion's ‘Heure d'oubli ...’ twee lezenswaardige herdrukken. La Visionnaire (no. 27)Ga naar voetnoot1) is een pakkend verhaal van het sombere leven der houthakkers: de vijftigjarige Thomas Vieugy, jaloersch op zijn Piëmonteezen kameraad Vincent Marini, die Thomas' twintigjarig vrouwtje Pierrette het hof maakt, vermoordt dezen en pleegt, gedurende het onderzoek, zelfmoord door zich onder een neerstortenden boom te werpen. Bizonder treffend, - sterker dan men van Bordeaux verwachten mag, en bondiger vooral! - wordt de massa-psychologie der woeste houthakkers en de gehallucineerde indrukvatbaarheid der nerveuze Pierrette beschreven. Het andere werkje is de herdruk Jeanne Michelin (no. 33)Ga naar voetnoot2). Men kent het verhaal van de lieftallige, eenvoudige volksvrouw, op wie de koelhartige don-Juaneske hertog van Fronsac, maarschalk de Richelieu, zijn onweerstaanbaarheid beproeft. Maar gaarne herleest men deze bekoorlijke herinnering aan de galante achttiende eeuw. Michel Corday's bundeltje schetsen Mon petit mari (id. no. 26) is alleraardigst: brutale dialogen tusschen man en vrouw, over hun huwelijksgeluk en het genot van eensgezinde jeugd, over hun kinderen en hun zonnig verleden; dat alles gekruid met aardige woordspelingen; niets buitengewoons trouwens, en van het bekende, luchtige soort literatuur dat zijn inspiratie vindt in de guitigheid der echtelijke lakens... Biedt overeenkomst met M. Prévost's Trois Filles d' Eve no. 3 (‘La Question du lit’) in Den Gulden Winckel van 15 Mei 1920 besproken; beide halen zelfs hetzelfde beroemde citaat aan van Ronsard over ‘de honderd geneuchten der minnaren’ (welk aantal Corday overdreven acht). Wie van Rosny's wetenschappelijkachtig genre houdt leze La Jeune Vampire (id. no. 34). Eigenaardig, aangrijpend fantasieverhaal. In het lichaam der bekoorlijke, weggekwijnde Evelyn Grovedale is de ziel van een vampyr overgegaan, die de jonge vrouw tot een nieuw, bloedzuigend wezen maakt. In dien toestand, waarin zij met James Bluewinkle is getrouwd, blijft zij zes maanden, sterft en in haar lijk treedt weer de vroegere Evelyn terug. Rosny doet ons dan meeleven in den vreemden toestand waarin de echtgenooten verkeeren wegens Evelyn's schier volledige onbekendheid met wat met haar lichaam geschiedde gedurende den tijd van haar onbewustheid. Een kind, door de ‘andere’ ontvangen, wordt haar geboren en ... blijkt ook een vampyr te zijn, ge- | |
[pagina 166]
| |
lukkig van een gematigder gevaarlijkheid. La Silencieuse is een schets uit hetzelfde boekje, brengend de zielsontleding van een hoogstaand Italiaansch meisje dat, uit vrees haar persoonlijkheid te moeten prijsgeven, lang aarzelt met haar hand te schenken aan den man dien zij liefheeft.
Maurice- Donnay
Chez Palmyre heet een keur dialogen van Maurice Donnay, uit zijn Chères Madames. (Id. no. 28): staaltjes van het bekende overspelgenre, die men net zoo goed niet kan lezen. Alleen La Confidente (p. 9-15), moderne variante op tooneel III, derde bedrijf van Le Misanthrope, mag een goedgeslaagde psychologie heeten. No. 30 bevat Pierre Valdagne's L'Amour par principes, een overspelgeschiedenis die banaal zou zijn zonder de verregaande brutaliteit waarmee de gedegradeerde Maxime Chadeuil Madame d'Abancourt het hof maakt en haar in zijn macht krijgt. Maar zij, en later Madame Ribaumont, blijken hem te eerlijk en te openhartig, en zulk een liefde is hem te banaal. Ten slotte trouwt hij, die als ideaal het toppunt van perverse onontroerbaarheid begeerde, met een hem voorgesteld provinciaal, maar rijk burgermeisje. Du Monde entier is de titel van een gedichtenbundel van den ‘dadaïst’ Blaise Cendrars. Wij noemen dit boek slechts bij wijze van betreurenswaardig voorbeeld van een jammerlijke psychopathologie. Men weet misschien dat voor Cendrars de hoogste kunst bestaat in ‘l'absence d'art’. Ziehier een staaltje van zijn poëzie: Soleils, lunes, ètoiles
Mondes apocalyptiques
Vous avez encore tous un beau rôle à jouer.
Un syphon (sic) éternue
Les cancans littéraires vont leur train
Tout bas
A la Rotonde
Comme tout au fond d'un verre
J'attends
Je voudrais être la cinquième roue du char
Orage.
Midi à quatorze heures
Rien et partout.
Op 1 April is het eerste nummer verschenen van een nieuw tijdschrift, La Revue Universelle (fr. 60. - p. jaar) onder redactie van Henri Massis, en welks programma een Fransch traditionalisme aangeeft. Het wil ‘den geest in Frankrijk langs den weg van het verstand tot hervorming voeren, en een intellectueele wereld-federatie samenbrengen, verbonden door de Fransche gedachte’. Het eerste nummer bevat een studie over ‘Dante en St. Thomas’ van Kardinaal Mercier en bijdragen van Pierre Lasserre, Charles Maurras en Augustin Cochin; het kondigt werk aan van P. Bourget, L. Daudet e.a. La Revue Universelle schijnt een katholiek karakter te dragen; komt om de veertien dagen uit. Red.-adres: 157 Boulevard St.-Germain, Parijs. De firma Plon-Nourrit brengt onder meer een aardigen bundel jeugdherinneringen van Frédéric Mistral, ‘Mes Origines’ (1920, fr. 2. - + fr. 1. -). Naïefgehouden vertaling van zonnige Provençaalsche verhalen die veel kunnen bijdragen tot het beter begrijpen van het intieme gedachtenleven van den auteur van Mireio. Het publiek heeft de laatste maanden zijn geamuseerde aandacht geschonken aan een jong prozaïst, Pierre Benoit, wiens prachtige avonturenverhalen L'Atlantide (1919) en Pour don Carlos (1920) zulke bizondere, frissche gaven verraden. Het eerste werk, bekroond met den ‘Grand-Prix du Roman’, vertelt, boeiend, meesleepend, de geheimzinnige liefdesgeschiedenis van een kapitein, de Saint-Avit, met een onweerstaanbare schoone afstammelinge van Neptunus, de Koningin Antinea, die haar wonderlijk-hartstochtelijke natuur uitviert in een schier onbereikbaar lustkasteel te midden van de Sahara. De tweede roman is een niet minder levendig relaas van de niet minder wonderbaarlijke avonturen welke Olivier de Préneste doorleefde met de beeldschoone, dweepziek-koningsgezinde Allegria Detchart, in het ruige land der Basken. Beide werken, die hooger staan dan Benoit's eerste roman Koenigsmark (1918), mogen een sprekend bewijs | |
[pagina 167]
| |
heeten van den smaak onzer dagen voor de nog steeds levensvatbare romantiek: zij zijn de kleurig geschreven weergave-in-boekvorm van een zeer boeiende avonturenfilmGa naar voetnoot1). Flammarion geeft twee nieuwe werken uit van Léon Frapié. (Dezen auteur vindt men uitvoerig besproken in Den Gulden Winckel van 1916, pp. 97-100 en 113-116). Na zijn Contes de la Maternelle van enkele jaren terug, krijgen wij thans een bundel Nouveaux Contes de la MaternelleGa naar voetnoot2). Oorspronkelijkheid, geen zwakke zelfherhaling, is reden, dat men dadelijk met nieuw werk van Frapié een ouderwetsch vertrouwd contact voelt. De eerste schets, Mademoiselle de Plugis (pp. 1-52) is weer bizonder fijn, en treffend van kinderpsychologisch begrip. De toon lijkt ons optimistischer dan in zijn vorig werk. De ontknoopingen der diverse verhalen stemmen hoopvoller dan dit in de boeken het geval was welke wij in bovenbedoelde artikels bespraken (La Maternelle, Marcelin Gayard en vooral L'Institutrice de Province). En ook de inhoud over 't algemeen is minder somber dan in den tijd van den bundel L'Ecolière. Het nieuwe boek bewijst ons eens te meer, hoe Frapié, een der eersten onder de tweede-rangs schrijvers, den roem van Frankrijk's letteren hoog weet te houden. Het laatste werk heet Les Amis de Juliette (Une heure d'oubli, Flammarion 1920, fr. 0,45, no. 41). Het verhaal speelt, als steeds, in de wereld der Parijsche volkskinderen, op de Bewaarschool. Juliette is het dochtertje van welgestelde Parijzenaars, die als dienstbode een vluchtelinge, Noémie, in hun huis hebben opgenomen; en Juliette's vriendjes zijn Noémie's broertje Dédé en zusje Milienne, die onder Juliette's verrukte blikken zich aan oorlogs- en andere spelletjes overgeven, op straat en op de speelplaats van de bewaarschool. Het boekje leest prettig en vlot en bevat roerende passages en, zooals altijd, treffende staaltjes van Frapié's kennis van de kinderziel. P. Blanchart heeft een biografie geschreven van den dichter Saint-Georges de Bouhélier. Deze dichter werd geboren te Rueil in 1876. Zijn vader was Edmond Lepelletier. Na zijn studiën te Versailles en in Zwitserland, gaf hij ettelijke gedichtenbundels, waarvan wij als de meest beroemde aanstippen: Les Chants de la Vie ardente (1902) en La Romance de l'Homme (1912). Hij is ook de schrijver van een roman, La Route noire (1900) en van twee vijfacters: La Victoire (1898) en Le Roi sans Couronne (1906). Het werk van Blanchart verscheen bij de ‘Carnet-Critique’, Parijs, en kost (voorloopig nog) fr. 2.50. Mooi portret en handschriftcliché. Henri Duvernois' Une Poule survint ... (‘Une heure d'oubli’, no. 23) is een alleraardigste proeve van humoristische oppervlakkigheid: het verhaal van twee bevriende oude boekengeleerden, Bézoard en Filardeau, die, zooals de hanen uit La Fontaine's fabel, in vrede leefden, totdat ... ‘une poule survint’. (Wie op de hoogte is van het Parijsche argot, zal de benaming voor de lieve Irène Croulois niet vleiend vinden!) - Liefdesrivaliteit voert de beide oudjes tot onderlingen haat en afgunst. En intusschen gaat de schoone aangebedene er met Pierre van door, wiens leeftijd meer met den haren overeenstemt. Aardig, vlot geschreven, met een tintje levensfilosofie (och, zoo onschadelijk-weinig!), een snufje boosaardigen spotlust, een vleugje sensualiteit, een greintje realisme, een korreltje perverse moraal-onverschilligheid, een ietsje decadentie, en op p. 43 een alexandrijn-fraaie proza-uitlating van het wufte vrouwtje: J'aime tout de l'amour, même mes amoureux! Een zeer eigenaardig boek is Maeterlinck's laatste werk, Le Miracle de Saint-Antoine (1919, Edouard-Joseph, fr. 15. - [uitverkocht]): een klucht in twee bedrijven met mystieke strekking, symbolischen achtergrond. Bepaald een meesterwerk kunnen wij 't niet noemen, al is het psychologisch inzicht niet onverdienstelijk. Vijf houtsneden van André Deslignères en bizonder prachtig papier maken echter veel goed.
MARTIN PERMYS. |
|