Den Gulden Winckel. Jaargang 19
(1920)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Brusse's vijf en twintig jaar onder de menschenGa naar voetnoot*).DE ontwikkeling der moderne reportage is niet afgescheiden te zien van de ontwikkeling der moderne journalistiek. De courant, aanvankelijk nieuws-instrument en opvoedster tot politieke inzichten, is hoe langer hoe meer geworden de dagelijksche denkvorm der gemeenschap. Een goede courant ontwent haar lezers aan het gedachte- gevoels- en oordeelscliché. Weinig organen van publieke uiting leenen zich zoo gemakkelijk tot gramophoon waarin zinlooze algemeenheden worden gestopt, die door den toeter der collectieve napraterij verbreid worden over stad en land. Maar een goede courant geeft meeningen en beschrijvingen die niet kunnen worden nagepraat, doch moeten worden opgemerkt, nagevoeld en na-gedacht. De goede journalist doodt niet, maar wekt de originaliteit en zelfstandigheid van oordeelen bij de menigte. Daartoe is echter vereischt, dat zijne oorspronkelijkheid gebaseerd is op een algemeene menschelijkheid. Hij is een man, die zich bedient van den geest, maar leeft uit gemoed. Met sierlijke spitsvondigheden mag hij allerminst zijn toegerust, wèl met de kennis der diepere gevoelsspheren, die bij den gewonen mensch bedolven worden onder de zakelijkheid van het leven, maar somtijds even te voorschijn komen als een stuk blauwe lucht, wanneer de wolken wegschuiven. Het voorrecht van den journalist, speciaal van den reporter, is, om dat moment aan de lezers bewust te maken. Hij vertolkt hetgeen de menschelijk gevoelige lezer onbewust weet. Wanneer de lezer zich in een stuk reportage verdiept, heeft hij zijn eigen onbewuste gevoelens te herkennen, terwijl de reporter, als mensch meevoelend, meedeinend met het gebeuren, het leven laat stijgen door zijn individueele persoonlijkheid. Individueel en algemeen-menschelijk denken en gevoelen vloeien in beide momenten samen. Deze reportage werd eerst mogelijk door het modern literatuurbesef, dat de onbevangenheid tegenover het leven opnieuw voor den schrijver opende. Niet langer is de reportage ‘mededeeling’ om het bizondere van haar feitelijken inhoud belangwekkend, maar ze is belangwekkend om de manier waarop de gebeurtenissen worden uitgezegd. Het feit wordt belangrijk door de persoonlijke visie van den reporter. En is het feit op zichzelf van bizondere waarde, dan krijgt het door de reportage relief. Dit weten wij nu allemaal, vooral omdat we Brusse vijf en twintig jaar hebben gelezen. Men zou over Brusse kort kunnen zijn, en niet anders vaststellen dan: ‘hier is een mensch met een stem’. Maar omdat het eenvoudige zoo bizonder is, dijdt vanzelf een literaire kroniek over Brusse uit. ‘Een mensch’, dat wil zeggen: het gemoedsleven, is bij Brusse het diepst-aanwezige; de geest illustreert en vertolkt | |
[pagina 162]
| |
gemoedswaarden. Maar hij objectiveert zijn gevoel; bij al zijn nimmer aflatende kritiek deint hij met de dingen mee, ze karakterizeerend en in wezen toetsend, maar zonder eenig ‘standpunt’ te bepalen, zonder eenig ander richtsnoer te hebben dan zijn overgave aan diep in hem wonende, onbewuste overtuigingen. En dàn: een mensch met een stem. Brusse styleert niet, maar praat. Er is zulk een warm timbre van vertellen in deze schetsen, dat men na lezing van Brusse niet den indruk heeft te hebben gelezen, maar te hebben saamgesproken. Men heeft bij Brusse altijd het gevoel van ‘nabijheid’, het is onmogelijk tegen hem aan te zien of naar hem op te stijgen. Deze schetsen zijn gesprekken met een universeel, gevoelig vriend die zooveel beleefd heeft, dat zijn discours een winteravond doet tintelen en de grauwe onafzienbaarheid van een langen levensdag vervult met kleurige gestalten. Het is in het proza van Brusse nimmer stil. Er is geen zwijgen, er is voortdurende continuïteit van impressie - en impressie-beoordeeling. Wonderlijk snel en wonderlijk opeens en wonderlijk raak bepaalt Brusse een levens-situatie, bepaalt hij het dramatische, het tragische, het psychisch wezen van de menigte menschen die aan zijn oogen voorbijgaan, die hij ziet als menigte en toch,J. Brusse
Naar een teekening van v. Dulmen Krumpelman tegelijkertijd, in hun afzonderlijkheid. Hij typeert het algemeene met het détail, en doet het détail uitkomen door het aangeven van een algemeene spheer. De kracht van zijn talent wordt nooit door voorkeur bepaald. Alle levensverschijnselen hebben gelijke rechten, hebben dezelfde soort reactie op zijn geest en gemoed. Of hij de dictatorsfiguur van Troelstra op het Paaschcongres beschrijft, of het leven der meisjes in de Zandstraat, of een tocht met een torpedojager op de woeste Schelde, of den grooten eenvoudigen kunstenaar Hahn, - Brusse blijft vertellen op dezelfde gevoelige, kleurige wijze, die boeit zonder aanwezigheid van dramatiek, die boeit vaak alleen door de warmte van de voordracht. Ver staat Brusse boven Falkland. Dat schijnbaar luchtig causeeren, dat vanzelf grappig en geestig zijn dat ieder goed reporter moet eigen wezen, kan in getaptheid en gezochtheid ontaarden, kan ontaarden in herhaling van vroegere motieven. Bij Brusse zelden. Een enkele maal is hij geestig in verwijderd verband met zijn onderwerp, maar meestal sprankt zijn humor op als golvenflitsing in de zon. Brusse heeft drie eigenschappen die hem in het bizonder karakterizeeren. Ten eerste zijn beelding | |
[pagina 163]
| |
en coloriet. Hij beeldt en kleurt herhaaldelijk. Maar beeld en kleur zijn bijna altijd zuiver, origineel, suggestief, omdat ze geen producten zijn van een illustreerende phantasie, maar middelen om zijn bedoeling van snelle en directe zegging te verwezenlijken. - Er is hier aesthetische waarde bereikt door technisch bedoelen.
Dans
Naar een teekening van v. Dulmen Krumpelman Ten tweede is in dit werk, zoo ver verwijderd van elk systematisch stijloogmerk, een natuurlijke vormgeving. De vorm wordt bepaald door het wezen van het verhaalde. Er is vorm, omdat er niet om de dingen wordt heengepraat. Brusse heeft, wat vele schrijvers missen: de intuïtie van het einde. En eindelijk: wij zien het gemoedsleven van Brusse bepaald door onbewust mededoogen. In de beschrijving van geslachtofferden, lijkt het ons dikwijls als troost hij den armen mensch door het verhaal van zijn ellende. Hiermede heeft deze reporter zonder het te willen of te weten zijn journalistiek de kracht gegeven van een daad van verlossing, van een vinden van licht uit duisternis op een moment dat de denkers over het leven nog nauwlijks zijn gekomen tot een oplossing. En bij de vaststelling van Brusse's beteekenis voor onze literatuur mogen wij niet nalaten hem het onderscheidendste te zeggen wat van een Nederlandsch auteur kan worden getuigd: Zijn Bewaarschoolherinnering staat op de lijn van Jaapje van Jacobus van Looy. P.H. RITTER Jr. |
|