Den Gulden Winckel. Jaargang 19
(1920)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen stem uit het oosten‘IS het niet treffend, dat in een tijd waarin geldgierigheid, die wortel van alle kwaad, zooveel gemoederen vervult, waarin de Mammon met gebogen rug geëerd wordt, dat in zulk een tijd het goud tot walgens toe uit den schoot der aarde opborrelt, als moest de onverzadelijke gouddorst en goudhonger door goudeten en gouddrinken verzadigd worden? En die niet minder onverzadelijke, hartstochtelijke begeerte naar kennis, wordt zij niet ontevredener, naarmate zij meer verkregen en gewonnen heeft? Wordt niet de intellectueele opvoeding een onuitvoerbaar kunststuk en de last van kennis, dien men dragen moet, een ondraaglijke last?’ Deze woorden van C. Pruys van der HoevenGa naar voetnoot1) oordeelde ik een goed gekozen motto boven het hiervolgend opstel, waarin ik uw aandacht vraag voor het werk van een Indiër. Ik trof het boek aan in een New-Yorksche boekenuitstalling en kocht het omdat ik, jaren tusschen Indische volkeren geleefd hebbende, in hun beschaving belang ben gaan stellen. Nu ik het ook hier in Holland in een boekwinkel aantrof, wil ik de aandacht op dit werk vestigen in een Hollandsch tijdschrift. De titel van het boek luidt: ‘Hinduism The World-Ideal’. 's Schrijvers naam is Harendranath Maitra’Ga naar voetnoot1).
Wat de strekking van het werk is, zegt Maitra, kort en bondig, in de volgende zinsnede uit zijne ‘Inleiding’: ‘In deze bladzijden wil ik u Indië toonen, zooals het zich geleidelijk ontwikkeld heeft, opdat het beter begrepen moge worden door het Westen. Elk ras heeft zijn eigen beteekenis en elk ras, mits zuiver ontwikkeld, draagt bij tot de harmonie van het geheel’. Maitra wil ons in zijn boek Indië toonen zooals het is en hij wil ons leeren, dat Indië's beschaving, hoe miskend ook nog door het Westen, haren invloed op de Westersche beschaving zal vergrooten, opdat eenmaal uit een volkomen harmonisch samengaan van Oost en West het Wereld-Ideaal bereikt zal worden. Het is begrijpelijk, dat de schrijver de idealen van het Hinduïsme onverbreekbaar koppelt aan zijn wereld-ideaal; en het moge den Westerling, die het Christendom als hoogste beschavingskracht beschouwt, onmogelijk zijn geheel op te gaan in het idealisme van den Hindoe Maitra, hij zal toch onder den indruk komen en het boek gelezen hebbende, zeggen moeten: Welk een schoon beschavingsgebouw zou opgetrokken kunnen worden door een gezamenlijk verwerken van het beste bouwmateriaal uit Westersch Christendom en Oostersch Hindoeïsme. Maitra leert ons: De Westersche beschaving is een beschaving van het uiterlijke, de Oostersche een van het innerlijke. Herlees de hierboven afgedrukte woorden van Pruys van der Hoeven, zij zeggen hetzelfde, al klinkt v.d. Hoeven's gedachte in anderen toonaard dan die van Maitra. Wie in het Leven bevrediging zoekt van diepere behoeften dan die van geldzak en maag; wie zijn eigen Ik nog niet verlaagd heeft tot een gehoorzaam dienaar van den Mammon, volgt met afgrijzen en met huivering den fanatieken strijd om materieel gewin tusschen bezitters en bezitloozen. En dan doet het er niet toe aan welke zijde wij ons in dien strijd willen scharen. Als mensch voelen wij, dat ons geestelijk leven gedoemd is onder te gaan, wanneer de oude techniek-beschaving in al haar kracht en glorie herrijzen zou om | |
[pagina 149]
| |
voort te gaan in de richting, door haar ingeslagen vóór den grooten klassenstrijd. Maar aan den anderen kant weten wij ook, dat in een nieuwe maatschappij, waarin de beschaving zich wederom zou laten leiden in hare ontwikkeling uitsluitend door wetten der materie, de mensch zich evenmin tot een beter wezen zou kunnen maken. Geen overheersching der materie in 's menschen leven. Geen despotische overheersching van het verstand over het hart. Ziehier wat Maitra ons leeren wil in zijn mooi boek. Scherp is zijn oordeel over onze beschaving, die hij noemt een ‘dollemans-beschaving’ (matter-mad-civilisation), en zonder de gebreken uit het oog te verliezen wijst hij op het verhevene in de Oostersche Cultuur zooals zij zich gevormd heeft, en zooals zij zich verder ontwikkelen zou indien zij samen kon gaan op haar pad met het Westen. 'k Zou heele brokstukken uit het boek willen vertalen, maar de ruimte in dit blad is beperkt. Ik heb echter uw aandacht gevestigd op een boek waarin u vinden kunt veel schoons, veel verhevens, een boek het lezen dubbel waard in dezen rampzaligen tijd van geestelijke en materieele armoede. W. LUBBERINK. |
|