Dann überlasst ihr ihn der Pein,
Denn alle Schuld rächt sich auf Erden.
Ihn färbt der Morgensonne Licht
Den reinen Horizont mit Flammen,
Und über seinem schuld'gen Haupte bricht
Das schöne Bild der ganzen Welt zusammen.
Het werd oorspronkelijk gepubliceerd in Wilhelm Meister. In boek II hoofdstuk 13 hoort Wilhelm den ouden harpenaar de twee eerste coupletten half zingen, half reciteeren en telkens herhalen. Maar in boek IV hoofdstuk 2 staat, dat Wilhelm eenige dagen te voren het zingen van den ouden man had afgeluisterd en toen het derde couplet had gehoord. De uitgevers van de ‘Jubiläumsausgabe’ weigerden de meening van sommigen toe te stemmen, dat het zóó bij elkaar behoorde. Want, zeiden zij: de maat van het slot is anders. Misschien, opperden zij, was dit derde couplet het oorspronkelijke tweede, dat het beter zou hebben vervangen. Maar Ihn färbt enz. sluit in gedachte niet bij het eerste couplet aan. En wat het bezwaar van de maat betreft, die van den vierden regel is ook niet geheel zuiver. Misschien mag verondersteld, dat het vers eigenlijk nog niet af was, toen Goethe zijn Wilhelm Meister schreef. Eerst vloeiden de eerste acht regels uit zijn pen, maar het verzoenend slot ontbrak nog. Hij schreef voort en dichtte dat slot, maar het couplet was nog niet geheel af en daarom legde hij het op des harpenaars lippen een eind verder in zijn boek.
Toch hoort alles bij elkaar, want Leverkühn heeft een bericht van Karl Goedeke ontvangen, die het van Goethe zelf had vernomen. En waar Goethe verklaard heeft, dat het lied twaalfregelig is geweest of bedoeld, daar is dat een afdoend bewijs. Goedeke heeft verteld, dat een Weimarsche dame van Goethe in opdracht had, ten behoeve van een gezamenlijke uitgaaf zijner gedichten de lyrische stukken uit Wilhelm Meister bijeen te brengen. Maar deze dame had niet opgemerkt, dat het derde couplet een heel eind verder stond. Goethe zelf had bij het nalezen van haar arbeid de fout niet opgemerkt en zoo was Wer nie sein Brot slechts met acht regels afgedrukt. En wat is nu Leverkühn's fout geweest? Dat hij heeft gelezen alsof ‘zusammen’ bij ‘bricht’ behoort, terwijl het behoort bij ‘ganzen’.
Wie dàt inziet, zal ook vatten, dat deze mislezing veroorzaakt heeft, dat niet reeds eerder begrepen is, hoe het Ihn färbt enz. het verzoenend slot op de aanklacht van het tweede couplet is. Reeds was meermalen opgemerkt, dat de twee eerste coupletten eigenlijk niet best bij elkaar pasten. Na de berusting in het leed, de erkenning van het Godsbestaan, in 't eerste couplet, volgt de aanklacht, dat God dat leed veroorzaakt. Daartegen beproefde Karl Borinski de uitlegging, dat het eerste couplet zegt, hoe men slechts door lijden de hemelsche machten leert kennen, waarop het tweede leert, dat het diepste lijden de schuld is, die ook van God komt, en die ons het beste de hemelsche machten doet erkennen. Borinski vindt daarmee 't vers afgesloten: een dichter als Goethe voegt er niets meer bij. Hij geeft het diepste gevoel, dat zijn overtuiging opwekt, en laat anderen zelf die overtuiging eruit halen, hij laat het bekommerde hart aan zich zelf over; den weg heeft hij in 't eerste couplet aangewezen.
Zeer zeker heeft Borinski ongelijk. Want het hart leert die hemelsche machten eerst dan goed verstaan, als het hart zijn verzoening heeft gevonden. En die verzoening ontbreekt in het vonnis, dat alle schuld op aarde wordt gewroken. Maar Leverkühn verstond het derde couplet niet als die verzoening, omdat hij uit de slotregels leest, dat het wereldbeeld ‘zusammenbricht’. Dus verklaart hij: alle schuld wreekt zich op aarde hierdoor, dat de schuldige het bewustzijn van zijn schuld steeds met zich meedraagt en daardoor het hoogste geluk, het gevoel van eenheid met het hem omringende heelal, verliest. Bij die uitlegging wordt het lied in plaats van troostbrengend: vertwijfelingwekkend. Want dan zou het leeren: In de smart herkent de mensch Gods macht, die hem deed zondigen en daarom smart gaf te dragen, en die schuld wordt gewroken, doordat 's werelds heerlijkheid verloren gaat.
Neen: ‘zusammen’ behoort bij ‘ganzen’ en ‘bricht’ heeft hier niet de beteekenis van stukbreken, doch van doorbreken, zooals het licht door de wolken breekt. De verzoening in het derde couplet is deze: wanneer de mensch in de duisternis der smart zijn schuld boet, dan verrijst straks na den doorwaakten nacht de nieuwe morgenzon, die alles in gloed zet, en zoo ook breekt, door de duisternis der droefheid, over het schuldig hoofd het beeld der geheele wereld door, dat den schuldige oproept tot een nieuwe taak.
Wij hebben een poging gewaagd om het lied te vertalen. Misschien dat juist in die vertaling, hoe gebrekkig ook, voor sommigen Goethe's bedoeling duidelijker spreekt, dan in zijn twee onduidelijke slotregels:
Wie nooit zijn brood met tranen at,
Wie nooit in slapelooze nachten
Op zijne sponde weenend zat,
Hij kent u niet, u 's hemels machten.
Gij doet ons in de wereld zijn,
Gij wilt dien arme schuldig maken,
Dan laat g' hem over aan zijn pijn,
Want iedre schuld vindt hier zijn wrake.
Hem kleurt der morgenzonne licht
Den horizont in vlammend rood-zijn,