Dr. H.W.Ph.E. van den Bergh van Eysinga en William Davids
Naar de dagbladen reeds gemeld hebben overleden in de afgeloopen weken de beide mannen wier namen wij hierboven plaatsen. Van ‘Den Gulden Winckel’ waren beiden gewaardeerde medewerkers, al was ook die medewerking, vooral in de laatste jaren, vrij schaarsch. Wij zullen de eigenaardige, veelzijdige, zij het dan toch ook weer eenzijdige persoonlijkheid, die Dr. van den Bergh van Eysinga was, hier niet beproeven te kenschetsen; het is elders genoegzaam geschied en men zal nog wel niet over hem zijn uitgepraat. Dergelijke spontane, uit de kracht hunner intuïtie levende figuren zijn tamelijk zeldzaam onder de menschen. De vaagheid zijner dichterlijkheid vond niet zelden in wijsgeerig inzicht hare natuurlijke correctie.
William Davids stierf jong, na ‘een slechts korte, maar ernstige ongesteldheid’, gelijk zijn broeder, de heer A. Davids, zoo vriendelijk was mij mede te deelen. Bij een langer levensduur zou zich zijn aanleg zeker verder ontplooid hebben, want dat er nog veel in gisting en groei bij hem verkeerde moet duidelijk zijn aan ieder, die zijn laatste bijdragen aan ons tijdschrift (over Maeterlinck en Victor Giraud in den jrg. 1919) vergelijkt met sommige zijner oudere opstellen. Wij herinneren de lezers aan zijn artikelen over Frederic Mistral, Edmond Fleg, de Voguë, Archer de Lima, Henri de Regnier, Henri Bordeaux, Marcelle Tinayre e.a., en vermelden voorts nog het van zijn hand verschenen ‘Verslag van een onderzoek betreffende de betrekkingen tusschen de Nederlandsche en Spaansche Letterkunde in de 16e-18e eeuw’, dat in onzen jaarg. 1918 besproken is geworden.
(Red. D.G.W.)