| |
Letterkundig leven uit de april-tijdschriften
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Rodolphe Bresdin - een schilder slechts weinig gekend en weinig gewaardeerd. J. Knoef stelt zijn verdiensten in 't rechte licht in een artikel waarmee Elsevier opent. S. Kalff verhaalt van een Hollandsch Kerkhof in Japan; I. de Gruyter vervolgt zijn rondgang door het Britsch Museum. Fenna de Meyier stond een fragment af uit een nog ongepubliceerden roman: Zondaresje, en P.H. Ritter Jr. neemt ons mee op zijn ‘IJlende Reis’ door België. Mooi, doorzichtig en verfijnd proza, dat toch overal (zie b.v. het stukje over Leuven) den toets van een gevoelige echtheid heeft. En ziehier dit geestige, zwierige uit den ‘Proloog van den Explicateur’: Zelfs uw bioskoop, zegt R., is niet zinledig. Wij zijn er de onbewuste medeverbeelders van 't moderne leven.
Er is geen bespiegeling meer, omdat wij louter bespiegeling zijn, wij construeeren het leven niet meer, maar vangen het op in ons verbijstesde en verijlde wezen, gelijk een Aeolusharp den wind. Dit geldt vooral de film die ik U wil vertoonen, dit geldt het reizen het allereerst. Bij de ijlheid en gezwindheid onzer doening is bijna het ideaal van het verkeerswezen bereikt. De geschiedenis van het modern transiet is een voortdurend hatstochtelijker
| |
| |
miskennen van afstand en tijd, afstand en tijd die de nooit-aanschouwde landen geheimenis geven en den reiziger zoo klein maken als een kind. En aan het eind van alles, wanneer de ruimte van Parijs naar Peking zoo snel bevlogen kan worden als het geluid zich voortplant door telephoondraden, dan zal men genaderd zijn tot het oogenblik, waarop niet de mensch zich beweegt om de wereld maar de wereld om den mensch. En dat moment, die vernietiging van het objectieve, die vervluchtiging van onze huidige denkwijze, ge vindt haar aandoenlijk geapotheoseerd in de bioscoop. Dáár zwoegt ge niet moeizaam over de landen, maar ge roept de landen voor U op, de meest exotische streken, welker ontdekking vele menschenlevens eischte, verschijnen voor Uw begeerend oog als gewillige dienaren en ge zit gezapiger in Uw zetel dan in de voortglijende eerste klassecoupé.
Is er verschil in de sensatie der bioscoop en die der ijlende reis, die der reis nog om het reizen zelve, ondernomen, vóórdat het reizen zijn bedwelming verliest? - Is het nog altijd iets anders, de wetenschap te hebben van snellen naar onbekende kimmen dan die kimmen zich mak te zien buigen voor Uw digereerende aandacht? Ja, het is nog iets anders. Nog immer, maar hoelang zal het zijn, is de reis de ‘vaart’, is de reis het rhythme, al hoort men den knekeldans van het reizen in het getiktak der filmen. Nog is de wereld wijd en zijn wij haar kinderen, en toerisme dat reizen is en niet het practicum van een reeks historie-studies, heeft nu, op dit moment van der tijden wankeling, nog steeds een even romantische bekoring als de min ....
En verder dit over het reizen:
O, elke reis is eene vaart naar de vergetelheid! Er ligt in het reizen iets van het denken aan den dood. Het is een afstand doen van dagelijksche koesteringen en gehechtheden, het is een heentrekken uit de liefelijke binnenkamer der gewoonten die wij gebouwd hebben om ons naakt en hulpeloos ik. Wanneer de vaart begint, dan wordt er iets ontbonden, de aandacht voor het concrete vloeit uit in een algemeene placiditeit van den geest, die dan eerst zijn vermoeidheid gaat beseffen. Reizen is gaan in den slaap op het monotone wiegelied der rhythmische wielewentelingen, gaan in den slaap en dan het nieuwe land ijl en ongrijpbaar zien als een droomvisioen, dat verschemert bij ons eerste gretige genieten. Het reizen geeft de hunkeringen der liefde weer aan den gerijpten mensch die de teleurstellingen der liefde kent. Want ieder landschap is weer opnieuw een schoon gelaat, en ieder volk heeft weer opnieuw zijn schoone allure, die wij immer beminnen en bemijmeren kunnen als kinderlijke verliefden omdat het drama van het minneleven zich hier niet voltrekt, en ieder land als een verheerlijkt idool in de herinnering blijft, waar de tragiek der scheidingen het ondergaan in de bereikenis voorkomt.
| |
De Hollandsche Revue
vervolgt de interessante karakterschets over Is. Querido. Er wordt verhaald over Querido's Parijschen tijd, waarin hij kennis maakte met St. George de Bouhélier, Maurice Leblond en de andere leden van den kring der Naturisten. Ook met Baudelaire kwam hij in aanraking. Onder invloed dier jonge Fransche dichters maakte hij verzen, die door den uitgever v. Looy werden uitgegeven, door Frits Roosdorp enthousiast geprezen, boekjes welke nu nergens meer te vinden zijn. Querido heeft toen ook getracht (met Leblond, later schoonzoon van Zola) een tweetalige revue te stichten, waarvan echter slechts 8 afleveringen verschenen. Na Parijs kwam Beverwijk, waar hij ‘Menschenwee’ schiep, n'en déplaise Herman Heyermans die hem tot 't schrijven van een roman niet in staat achtte. Na een ‘zwarten tijd’ van lichamelijke en geestelijke uitputting trok Querido naar Scheveningen. Maar van den voorgenomen roman over 't visschersleven is nooit gekomen. Wel hebben we een derde deel van De Jordaan te wachten, waarin synthetisch de bekendste figuren uit den politieken en maatschappelijken strijd van het heden (Wijnkoop, Jet Holst, Gorter, Troelstra etc.) zullen voorkomen. En dan verder het vervolg van zijn ‘Oude Waereld’, dat thans al zijn aandacht vraagt. In het 2e deel wil hij het leven van 500 jaar v.C. laten zien, met als hoofdevenement den tocht, dien Xerxes, kort na zijn troonsbestijging, naar Noord-Africa ondernam om in Egypte een opstand te onderdrukken. In geen enkele literatuur schijnt deze periode nog gegeven. In een 3e deel zal de tocht van Xerxes naar Hellas worden beschreven. In dit 3e deel zal dan o.a. de figuur voorkomen
van Mordechai, in wien hij het type van den verbanningsjood wil teekenen, den man uit het exilistische tijdperk der Joden, en waarin hij het Jodendom uit de oudheid met zijn mystiek en godsdienst zal pogen te teekenen. En dan zal hij er ook in teekenen de invloedrijke Haman-figuur: den lateren Amalakiet uit de geslachten van Agag, het type van den Heidenschen Kanaäniet, waar Mozes zoo geweldig mee te kampen heeft gehad; en ook Esther; en het groote haremleven uit de oudheid. Maar in dit kruisende deel zal bovenal de aandacht vragen een opperkameelengids, Tsjarvadas geheeten. Hij zal den oorspronkelijken bergbewoner van de Iranische woestijnen uitbeelden en Querido wil in hem geven het geheele liefdesascetisme van de oudheid. Door hem zal men leeren kennen de verheven zedeleer, waarin die van Zarathustra zich oplost, terwijl toch de Perzische godsdienstleer het ascetisme verfoeit. 't Zal dus een zeer belangrijke figuur worden, en Querido spant al zijn scheppend en visionair vermogen in, om dezen Tsjarvadas tot iets buitengewoons te maken.
Als een bizonderheid deelt Netscher nog mede, dat een zelde bladzijde van de ‘Oude Waereld’ door Querido soms zestig of zeventig maal werd overgewerkt.
| |
Nederland.
J.B. Meerkerk vervolgt zijn schets over Potgieter als Criticus.
In zijn kritieken óók voert hij een gestadig gesprek met zijn ‘gezelschap’ - hij de gids; hij veronderstelt hun vragen - waaraan de meesten niet dachten! - hun antwoorden, hun bedenkingen - die in de meesten niet opkwamen! - en geeft daar zelf antwoorden op, stelt hun nieuwe vragen, weerlegt hun bedenkingen met er de zijne tegenover te plaatsen. Hijzelf wil niet betrapt worden op een tekort aan weten, op oppervlakkige voorbereiding - bij de gids! - en om dit te voorkomen toont hij bij voorbaat, dat hij zich niet op glad ijs gewaagd heeft. Hij vraagt erkenning van zijn eigen ‘deege deeglijckheit’ en vordert dezelfde van zijn lezers en eist ze van de schrijvers. Hij kan zich niet voorstellen, dat zij die zouden missen. Blijkt dit toch, dan is hij onverbiddelik en zijn kritiek wordt een marteling.
Als men Potgieters dikwijls herhaalden eisch van objectiviteit gelezen heeft, dan doet, zegt Meerkerk, het vreemd aan bij Quack te lezen, dat Potgieter zoo subjectief was. Toch had Quack gelijk. Hij verzuimt alleen op te merken, dat bij Potgieter dit subjectieve dienen moest om anderen op de noodzakelijke objectiviteit te wijzen.
Potgieter was eenmaal op het standpunt beland, dat hij de gids zou zijn, die objektief leert zien. Het oude plaatje duidde het presies aan: dáárheen, heren, daar is het licht, en dan die kant uitkijken - vervolgens links om, en dan die kant - dan weer rechts en even omzien, eindelik naar boven en dan alles overzien. Hij had het vóór hen gedaan, hij was ‘De Gids’ en zou, door zijn subjektiviteit, anderen leren objektief te zijn - zoals een goed docent doet. - Potgieter was een goed docent maar alleen voor leerlingen met veel aanleg en stalen ijver.
Om een staaltje te geven van P.'s critiek wordt dan uitvoerig stilgestaan bij P.'s aanval op 't bundeltje nagelaten Verzen van de jonge en godsdienstige Albertine Kehrer, beschermelinge van ten Kate en Beets. Het is dan ook bekend, hoe Beets voor haar in 't krijt trad tegen Potgieter. Thérèse Hoven wordt in deze maand 60 jaar. De redactie eert de onvermoeide werkster (haar oeuvre telt meer dan zeventig boeken!) door het plaatsen van een novelle van haar hand: David Guurling Dzn.'s Jeugd-zonde.
Voorts is er proza in de afl. van Hessel Jongsma, Ellen Forest en H.v. Raalte-Simons.
| |
De Gids
opent met het vervolg van Nico van Suchtelens roman
| |
| |
‘Demonen’, die voor de bewonderaars van ‘De Stille Lach’ misschien wel eenige teleurstelling brengen zal, maar toch prettig leesbaar blijft.
J. van der Elst acht het een voorrecht de Gids-lezers te mogen inleiden in het rijke en diepzinnige werk (een eersteling) van mevr. A.N. Nusbarme: Avènement d'Ames. Histoire d'un Roi de Thule. Het is een gedicht in zeven zangen, in ‘vers libres’ geschreven, en de dichteres waarschuwt, dat, om het te waardeeren, onze ziel ontvankelijk zal moeten zijn als van een kind, maar tevens diep als van een die zoekt naar de oplossing van het levensraadsel. Het gedicht is een confessie; er stijgt een schrijnende klacht uit op. Het is ook een wonder van woordkunst, een aaneenschakeling van origineele, zuiver gevoelde symbolen. De natuurbeschrijvingen doen aan Tagore denken. Het is een genot enkele verzen in zich zelf te herhalen als dit treffend-beeldende:
- Mon désir veille ainsi qu'un long cierge assidu.
Een nieuw werk van deze dichteres wordt reeds aangekondigd onder den titel: la Vie d'un Saint, d'une des belles figures presque légendaire, de notre terre.
Noemen wij nog Verzen door A. Roland Holst.
| |
De Nieuwe Gids.
Als ‘een ongemeen auteur’ prijst Willem Kloos den 60-jarigen Ary Prins, den man uit de practijk, die ‘in zijn diepere hersens een hooge zaal bergt’, waar niemand komt dan hij zelf en waar hij heerscht ‘als een toovenaar van wien men leest in de oude sagen’.
Van Constant van Wessem (die pas een boekje over Claude Debussy in het licht zond) zal binnenkort een grooter werk over Gustav Mahler verschijnen. Een fragment daaruit brengt dit nr. van D.N.G. Eduard Coenraads vervolgt zijn verhaal van de Villa Errina, alias Parasitenheim, ergens in 't Noorden van Italië, tusschen de bergen, waar op kosten van een paar maecenassen, enkele artisten van twijfelachtig talent en nog twijfelachtiger werklust hun dagen slijten. Het doet wat aan 't werk van de Schartens denken, maar is veel minder fijn en daardoor minder charmeerend.
Ralph Springer beschrijft de verwarringen van een joodschen jongen, wiens bruid wat koel is (ze dacht ook nog steeds aan een ander), al verzekert zij telkens hem toch heusch lief te hebben. Het stuk wordt voortgezet.
Dr. J.A. Schroëder doet ons mededeelingen aangaande den Dood van Peregrinus, een cynisch wijsgeer en asceet uit de tweede eeuw van Christus. Kloos wijdt zijn Literaire Kroniek aan Platoon's Phaidoon in de vertaling van Boutens. Verzen dragen Morie Metz-Koning, N. de Solpray, Hélène Swarth en Hein Boeken bij. Jan J. Zeldenthuis noemt van Ewers' boeken ‘Alraune’ het meest menschelijke en schoone, welke uitspraak o.i. het meeste pleit voor de virtuose handigheid van dezen Duitschen auteur. We zullen er hier met onzen medewerker Zeldenthuis echter maar niet om gaan vechten.
| |
Groot-Nederland.
‘Als het Getij verloopt’ is een niet heel veel beteekenend blijspelletje van Marcellus Emants. Moraal: we kunnen den joodschen vloed en den joodschen invloed nu eenmaal niet tegenhouden; men moet zich leeren aanpassen. Menschen en ideeën van minstens 50 jaar terug, zouden wij zeggen, als we niet tot onze verbazing telkens ontdekten dat er zulke menschen nog altijd leven (en bij massa's). Felix Rutten geeft Gedichten, Louis Couperus 't vervolg van zijn roman Iskander, Jo de Wit een gevoelig kinderschetsje ‘Droomland’. Van J.L. Walch zal binnenkort een boek verschijnen over de Geschiedenis van het Burgerlijk Drama in Nederland. Enkele hoofdstukken uit dit werk vindt de lezer van G.-N. hier afgedrukt.
| |
Stemmen des Tijds.
Als litteraire bijdrage in dit nr. kunnen wij alleen noemen de Aandachtige Gedichten van Willem de Mérode. J.R. Snoeck Henkemans schrijft over Maatschappelijke Bedrijfsorganisatie, Dr. A. Sizoo over Antieke Zielverzorging; Dr. H.Th.L. Haitjema over Sectarisch Ultramontanisme.
| |
‘Zij’
Als dit tijdschriftje komt neuzen wij altijd even in de prettige ‘Brieven van een Huisvrouw’. In de laatste afl. vonden wij o.a. dit Begijntjeslied uit de 18e eeuw:
Lof van de Vrouwkens.
laet ons met eenen nieuwen vleyd
ons zelven eens aenschouwen;
lof, prijs en eerbaerheyd
maekt veel vreugd en soberheyd
voor al de goede vrouwen.
niet als van aerde, slijk en stof
dat zullen wij wel onthouwen;
gemaekt van vleesch en been.
Veel edelder zijn de vrouwen.
Zijnen broeder neergevelt,
dit moest hem haest berouwen.
waerdoor God was gestoort;
dit leest men van geen vrouwen.
Noë dien heeft op het land
zijnen wyngaert eerst geplant
en heeft daer van gebrouwen.
Hij dronk zijn zelven zat
Veel soberder zijn de vrouwen.
heeft gewonnen de mannekroon,
met het blood zweerd of mes
't hoofd van Holophernes.
Veel sterker zijn de vrouwen.
met koorden en met touwen,
van mans maer van geen vrouwen.
uyt het graf heeft hij terstond
Zijn zelven laeten aenschouwen
niet aen de mans voorwaer
maer aen de vrouwkens eerbaer.
Den Heer bemind de vrouwen.
| |
Vragen van den Dag.
INHOUD: Een internationaal hydrobiologisch instituut in Nederland, door Dr. G. Romijn. - De Romeinsche kwestie, door C. van der Pol. - Over de menschelijke ijdelheid, door Dr. C.J. Wijnaendts Francken. - Engeland's verhouding tot Ierland, door Caroline Eitje. - De toekomst van het menschdom, door W.C. Schönstedt. - Over wilsvrijheid, door Dr. R.A. Reddingius. - Brug of dam bij Tholen?, door Dr. J. Lorié. - Het falen van Wilson, door J.M. Keynes. Bibliographie.
|
|