Den Gulden Winckel. Jaargang 19
(1920)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHanns Heinz Ewers' ‘Alraune’Ga naar voetnoot*)Er zijn van die ‘toevallige’ samenloopen! Juist dezer dagen, onder 't lezen van dit boek, ontving ik twee brieven van Gulden Winckel-abonné's, de een uit den Haag, de andere uit Amsterdam, waarin mij verzocht werd eens mijn oordeel te willen uitspreken over ‘Alraune’. ‘Het boek is niet nieuw’, aldus een der briefschrijvers, - ‘ik meen dat het reeds in 1911 verscheen, maar toch schijnt het, helaas, juist nú veel gelezen te worden ...’ Inderdaad geloof ik dat deze roman, al zag hij dan al voor eenige jaren het licht, een der veel gelezen boeken van onzen tijd is. De 50e druk verscheen als ‘Feldpostausgabe’; daarna is het werk eenigen tijd uitverkocht geweest, om terstond na den oorlog, in zijn 109e - 158e duizendtal, opnieuw over de lezende menschheid te worden uitgestrooid. In den voormaligen taartjeswinkel van Sprecher in Den Haag heeft de boekverkooper Simon Blok - blijkbaar partij getrokken hebbende van den voordeeligen Marken-koers - er stapels van uitgestald; verleden zomer reeds zag ik het boek reeksgewijze in de vitrines van een paar deftige Amsterdamsche firma's liggen. Dat alles moet de nieuwsgierigheid, den kooplust van 't publiek natuurlijk in niet geringe mate prikkelen; ‘Alraune’ blijkt in massa's over onze grenzen gekomen en een bespreking ervan mag daarom zeker actueel heeten, ook al heeft geen hollandsche uitgever zich blijkbaar nog aan de uitgave van een vertaling gewaagd.
* * *
Het is een wonderlijke historie, die Ewers ons hier geeft, en mogen wij Olga Wohlbrück in de ‘Leipziger Neueste Nachrichten’ gelooven, dan moet de ‘literarische gourmet’ dit boek, waarin de eigenaardige vermenging van bovenzinnelijke mystiek en kras realisme, van fijne, perverse gratie en ‘urwüchsige’ kracht, van verrukkenden eenvoud en geraffineerde intellectualiteit, aan alle werken van Ewers eigen, zich in hare virtuoze voleinding toont, als een bizondere verrijking van zijn boekenschat begroeten. Nu, als een litteraire ‘gourmet’ wenschen wij alvast niet te boek te staan, in zooverre het fransche woord ons al waarschuwt, dat er eigenlijk reeds dadelijk iets niet in den haak is. De schoonheid is ons geen lekkerbeetje waaraan wij met den bleeken wellust van een smulpaap ons vergasten. Eer is zij ons de verheven Geliefde wier reine glimlach zaligen kan; die ons nabij is in de beste oogenblikken onzes levens; ook al blijft zij altijd verre; wij zijn haar eeuwige minnaar, wien zij alles schenken wil; dien zij toch nimmer verzadigt. Toont ‘Alraune’ ons die schoonheid? Licht van deze vijfhonderd bladzijden de glimlach, die ons rijk maakt en verheft tot in de hemelen? Maar dàn ook gewis moet het boek heel veel méer geven dan de ‘virtuoze’ voleinding van wat den schrijver Ewers in vroegere werken mag | |
[pagina 36]
| |
gekenmerkt hebben. Laat ons, alvorens te beslissen naar dit hoogste criterium, beginnen met te constateeren, dat ‘Alraune’ in elk geval is: een wonderlijk boek.
* * *
Alraune is het merkwaardige meisje, door Zijn Excellentie Jacob ten Brinken, Dr. med., Ord. Professor en Werkelijke Geheimraad, geschapen - tégen alle wetten der natuur. Hij schiep het, schoon de gedachte, die leidde tot haar bestaan, zijn neef Frank Braun toebehoorde (wij herinneren ons dezen fantast uit Der Zauberlehrling). Alraune werd het meisje genoemd, dat zij doopen lieten en dat opgroeide en leefde als een menschenkind. Wat zij aanraakte, dat werd goud; waar zij heenblikte daar sidderden de wilde zinnen. En waar zij haar vergiftigen adem overheen liet gaan, daar schreeuwden alle mogelijke zonden om bevrediging, en uit den bodem, welken haar lichte voet betrad, schoten de bleeke bloemen op van het verderf. Toen kwam er eindelijk een die haar doodde, en die eene was hij, uit wiens verbeelding zij ontstond: Frank Braun ‘der neben dem Leben herlief’ ...
* * *
De gedachte ‘Alraune’ sprong ten aanzijn in een oud, vervallen huis gelegen aan den Rijn. In den somberen, verwaarloosden tuin stoeiden overdag de bende kinderen van den bewoner, den ‘Justizrat’ Sebastiaan Gontram, die als apen in de boomen klommen en zich verstaken in diepe holen onder den grond. In het huis, waar de kalk van de muren viel, grijnsde de Tering. In deze omgeving (zeer suggestief doet Ewers ons hier voelen hoe in zulk met bedorven kiemen bezwangerd milieu de geest het slechte baren moet!), op 't belijdenisfeest van het dochtertje des huizes en haar vriendin, werd de gedachte geboren. Er valt een beeldje van den wand, een in wortelhout gesneden oer-oud stoffig poppetje, vertoonend een gerimpeld mansgelaat. Een der gasten wordt geprest om 't verhaal te doen van dit mannetje, Alraun of Albraun genaamd naar de plant uit welker wortel het gesneden is. Aan deze plant zijn allerlei legenden en gebruiken verbonden; haar bladeren en bloesems zouden een slaapmiddel bevatten en in ouden tijd gediend hebben bij operaties; hare vruchten perste men uit in liefdedranken. Maar een hoofdrol speelde haar wortel, welks bizondere gelijkenis met een verwrongen mans- of vrouwegelaat reeds Pythogoras moet hebben vermeld. Men meende er zich onzichtbaar meê te kunnen maken, gebruikte hem als talisman tegen hekserij. Zoo ontstond de duitsche Alraunsage. De allerlaatste levenskracht van den gehangen misdadiger bevrucht de aarde, en uit haar ontstaat het Alrauntje. 's Nachts even vóor twaalf toog men uit om het op te graven onder de galg. Het mannetje (of vrouwtje) bracht geluk aan den bezitter in processen en in den krijg; bovendien veel geld in huis. De vrouwen maakte het begeerlijk en vruchtbaar; maar ook leed en ziekte bracht het aan: gierigheid, ontucht en allerlei misdaad ... Zoo vertelt de gast, en in 't brein van den student Frank Braun, den fantast, flitst op de Gedachte! Oom Jacob ten Brinken, die wetenschappelijke proeven neemt op kikkers en andere dieren uit procreatief oogpunt - zou hij, met de kennis hem zooeven onthuld, geen mensch kunnen scheppen met al de geheime, mystische krachten van goed en van kwaad die aan het legendarisch poppetje werden toegeschreven? En geheimraad dr. med. Jacob ten Brinken laat zich overreden tot het experiment. In zijn kliniek wordt na eenigen tijd een meisje geboren, dat zij Alraune noemen. Het tweede gedeelte van het boek geeft de geschiedenis van dit meisje met haar jongensachtige gestalte en perverse aantrekkelijkheid. De Professor adopteert haar, nadat haar moeder, een ontuchtige vrouw (Frank Braun had in haar veilheid het symbool gevonden der vruchtbare aarde, die het poppetje uit de legende baarde) in 't kraambed is gestorven. En het meisje groeit op en brengt geluk, doet de zinnen sidderen, maar verderft ten slotte wie zij tot zich trekt: een jongen chaufteur, haar jeugdvriendje Gontram, eenige dweepzieke minnaars, Frieda haar vriendin. Ten slotte ook den professor die haar in 't aanzien riep. Alleen Frank Braun ontkomt aan haar invloed, den invloed die ook hem noodlottig dreigde te worden. Als hij, op een avond in 't park zittende, Alraune rustig ziet slaapwandelen op het dak van haar huis, dringt het in hem, te schreeuwen haar naam. ‘Schrei! Schrei! dann bist du gerettet!’ Maar hij roept niet; 't is Frieda Gontram, Alraune's vriendin, die ten slotte den kreet slaakt, den kreet die het menschdom bevrijdt van wat tegen de wetten der natuur ontstaan, wel als een stille kracht van ontbinding en vernietiging moest werken. ‘Dasz es Wesen gibt - keine Tiere - seltsame Wesen, die aus verruchter Lust absurder Gedanken entsprangen - du wirst es nicht leugnen, liebe Freundin, du nicht. * * * Men kan dit boek, van welks conceptie ik - mede uit een oogpunt van welvoegelijkheid - slechts | |
[pagina 37]
| |
zeer onvolkomen hier de groote lijnen kon uitstippelen, niet bespreken zonder dadelijk te stuiten op de kern-problemen van zedelijkheid en kunst. In zekeren zin is dat van 't boek een verdienste. Voorbij is de tijd - althans in beginsel overwonnen dat men bij het vellen van een aesthetisch oordeel (en een ander wenschen ook wij hier niet te geven) meende met de normen der moraliteit niets te maken te hebben. Alle waarachtige kunst stelt ons voor deze normen, en de kunst van het Woord wel in de allereerste plaats. De poëzie, genomen in den ruimsten zin, de literatuur, is naar haar wezen de meest geestelijke der kunsten; zij werkt rechtstreeks met begrippen en gevoelens aan de centraliteit der menschelijke persoonlijkheid ontleend; het schoone en het zedelijke zijn in haar gelijkelijk verondersteld. Evenwel, literaire kunst is vóor alles schoonheid en bijgevolg wordt ‘het zedelijke’ in haar op een zeer bizondere wijze verantwoord. ‘Het leelijke’ is in de literaire kunst niet per-se dat wat er ‘onzedelijk’ aan zou zijn. Want als het waar is dat in een zoo geestelijke kunst als de literatuur de zinnelijkheid (genomen als zintuigelijke waarneming) die inhaerent is aan alle kunst, boven zich zelve uitgaat, dan is in haar het leelijke nooit leelijk zonder meer, als wèl b v. in de beeldhouwkunst; waarom Hegel dan ook zegt: ‘In den bildenden Künsten ... würde es (in tegenstelling met “die Poesie”) ein Verstoss sein das Hôssliche, wenn es keine Auflösung findet, für sich fest zu halten’. Intusschen: een ‘oplossing’ zoekt natuurlijk ook de literatuur. Bij het ‘leelijke’ kan ook de literatuur nooit blijven staan. Echter verlegt ze de oplossing (in den zin van een dissonant die zich oplost) vaak (misschien moesten wij zelfs zeggen: altijd) van het kunstwerk naar den herscheppenden geest van den lezer. De kunst van het Woord is een kunst, die niet bij de zinnelijke grenzen blijft staan. Het essentieele van wat zij wil uitdrukken moet men altijd ‘tusschen de regels’ lezen. Het zinnelijke beeld is in háar eerst recht: verwijzing naar iets anders. Hiermee is feitelijk gezegd, wat wij eenvoudiger aldus zouden kunnen uitdrukken: elk literair kunstwerk laat de ‘toepassing’ aan den lezer over. Het zijn nooit de beste boeken die deze toepassing kant en klaar geven en het schijnt mij volmaakt onjuist om een boek dat met een zelfmoord eindigt om die reden troosteloos of immoreel te noemen. Ik heb iemand gekend, die gewoon was elk uit een literair oogpunt slecht boek een ‘somber’ boek te noemen, ook al mocht er op het titelblad dan mogelijk ‘humoristische roman’ staan. Daarentegen placht hij ieder literair goed werk, ook al besloot het dan met een gasverstikking of een sprong in een gracht, aan te duiden als: ‘een vroolijk boek’ - en dit volstrekt niet ironisch. Die kennis had m.i. een beter inzicht in het moreel gehalte van een kunstwerk dan zij, die alleen zich een boek ‘dat goed afloopt’, of rechtstreeks een ‘verheven’ gedachte propageert als goed of ‘vroolijk’ kunnen voorstellen, terwijl ‘somber’ voor hen ieder boek is, dat ‘neerdrukt’, dat je ‘in den put helpt’, ‘waar we in 't gewone dagelijksche leven tòch al genoeg inzitten’, voegt men er dan meestal bij. Een roman màg ons desnoods in den put werken, mits zijn schoonheid er ons tegelijkertijd weer uit ophaalt! Natuurlijk bedoelen wij hier schoonheid niet in de eerste plaats in den zin van een technisch min of meer volmaakten vorm (dat wat men b.v. ‘stijl’ gelieft te noemen, woordkeus etc.). Schoonheid is geestelijkheid zooals die zich in een stoffelijk complex harmonisch openbaart; het zichtbare en tastbare kunstwerk is verwijzend naar den Geest. Op die hoofdletter komt het hier aan. Zoodra het verwijzend wordt naar een bepaalden geest van een bepaald auteur is het geen kunst werk. Want wèl is het juist de bepaalde stempel van een persoonlijk kunstenaar die een werk het karakteristieke geeft, maar de schoonheid gaat boven het bloot-karakteristieke uit, al is dit er zeer zeker mede inbegrepen. Boven het karakteristieke gaat het menschelijke. Men noemt dezen term dikwijls vaag, en inderdaad wordt er met dat ‘algemeen-menschelijke’ heel wat gesold. Maar per slot van rekening kan niemand op zijn eigen schouders gaan staan of uit zijn eigen huid uitkruipen. Is aan den eenen kant het menschelijke het vage en ontastbare, het louter abstracte; aan den anderen kant is het voor ons menschen het eenig reëele. Het criterium voor al onze oordeelvellingen.
* * *
‘Alraune’ van Hanns Heinz Ewers is een zeer karakteristiek boek, maar het is geen menschelijk boek en daarom is het geen goed boek. Nu zegge men niet: het meisje Alraune is ook geen eigenlijk mensch; immers de schrijver zelf toont ons haar als ‘wider alle Natur’ verwekt. Ik heb het niet over dit meisje, ik heb het over den geest van den schrijver. Die geest toont zich in dit boek niet menschelijk, omdat hij alleen uit was op het karakteristieke, en het karakteristieke, als het onderscheidende, blijft steken in het vele, niet komt tot het ééne, de synthese; hij voelt zich behagelijk in de bonte verschijnselenwereld zonder behoefte daarin het eeuwige te beleven. Het is een kenmerk van decadentie: het karak- | |
[pagina 38]
| |
teristieke te verafgoden als Ewers doet. Alleen bij een vol-menschelijk kunstenaar, die het leelijke in zijn naakte leelijkheid ten toon wil stellen, zal dit leelijke niet in smakeloosheid ontaarden. Zola was ook vaak smakeloos. Maar zijn smakeloosheid valt terug te brengen tot een gebrek aan juiste proporties. Zij vormt van zijn werk geen essentieel bestanddeelGa naar voetnoot1), Dat komt, omdat Zola, ondanks al zijn gebreken, een kunstenaar (en dus ook een compleet mensch) was. Ewers' smakeloosheid gaat dieper. Zij is een psychisch defect van zijn werk. Hij aanváardt het leelijke niet, maar hij zóekt het. Hij koketteert er mee en laat er u aan ruiken als aan een met zorg geschikte bouquet. Er is een innerlijke onwaarachtigheid in dit boek omdat de geest van den schrijver een andere is dan hij het blijkens zijn conceptie wil doen voorkomen. Volgens de conceptie moet Alraune te gronde gaan aan de wetten der natuur die in hun goddelijke volmaaktheid geen hoogmoedig ingrijpen dulden. In de inleiding klinkt dan ook iets van die donkere bijbelsche dreiging: dat de bezoldiging der Zonde is de Dood. Maar als we 't nuchter bekijken zien wij heel duidelijk dat Alraune enkel te gronde gaat zoodra de schrijver den tijd gekomen acht om aan het spel een eind te maken. In een zijner andere romans ‘Der Zauberlehrling’ laat Ewers Frank Braun tot een ouden geestelijke zeggen: ‘Nein alter Mann! das ist nicht wahr. Nichts soll zugrunde gehen ehe es gelebt hat ... auch das Böse nicht. Es hat sein recht zu leben wie alles andere. - Nur was klein ist ist hässlich!’ De schrijver heeft in zijn meisjesfiguur Alraune alleen een aesthetisch behagen gehad en op die ééne kaart alles gezet; hij kon haar niet voor den dood bestemmen ‘ehe sie gelebt hatte’. Aan haar leven wijdde hij al zijn kracht en heel zijn geraffineerd talent. Toch had hij haar dóód in zijn hart moeten dragen van 't oogenblik af dat hij haar leven schonkGa naar voetnoot2). En zoo kon dan ontstaan wat Olga Wohlbrück noemde: die ‘virtuose’ Vollendung der ‘seltsame Mischung von übersinnlicher Mystik und krassem Realismus, von feiner perverser Grazie und urwüchsiger Kraft, von entzückender Einfalt und raffinierter Intellektualität’ - met den vollen nadruk op het woord virtuoos. Daarmee acht ik het boek geoordeeld. Geoordeeld, let wel: uit een algemeen schoonheidsoogpunt. 't Blijft van den schrijver een wuft, lichtzinnig spelen met Alraune en met al die andere op zich zelf voortreffelijk en vaak niet zonder humor gebeelde personen van zijn geest en vernuft, aan den rand van een open graf, dat hij voor Alraune bestemd heeft om haar in te doen verdwijnen zoodra het spel hem zal vervelen. Wij kunnen niet ontkennen dat hij ons met dit spel bij oogenblikken wist te boeien; dat wij de fantazie, de vindingrijkheid van den auteur vaak moesten bewonderen, ook al ergerde hij ons dikwijls door zijn gebrek aan beperking, aan goeden smaakGa naar voetnoot1). Maar 't was geen bewondering die ons hooger op voerde, ons de vreugd van waarachtige schoonheid deelachtig maakte. ‘Fangball’ te spelen met de sterren mag begeerlijk schijnen voor wie ‘voll bizarrer Träume, voll himmelstürmender Phantasien’ door het leven gaat - in 't oog van hem die, in de klare nachten, te lezen weet aan het lichtend firmament van de eeuwige schoonheid, is zulk een vangbalspelertje per slot van rekening toch niet veel meer dan een armzalige nar.
GERARD VAN ECKEREN. |
|