de scheiding tusschen de ‘vierde’ en de andere pagina's van een blad niet zoo klaar en eenvoudig is als symbolisch door een zwarte streep wordt aangegeven; dat er grensgeschillen, grensovertredingen en grensverflauwingen ontstaan. Elke journalist kan dat te zijner tijd vernemen van een ‘stem uit het publiek’. Soms ook dringt die stem door tot de min of meer neutrale zone der krant zelve: de rubriek Ingezonden Stukken.
Dat de inhoud van partijbladen voor een groot deel beheerscht wordt door politiek of kringbelang, weet iedereen, en niemand neemt dit kwalijk. Er is niets onbillijks, niets onrechtmatigs en niets heimelijks in. Ook raakt het gauw genoeg bekend, al blijkt het uit etiket of program niet, als een krant bij voorkeur eenzijdig sommige belangen dient, belangen van lichamen of personen, waarmee ze intieme relaties heeft. Hierin ligt evenmin iets misleidends, zoolang de eenzijdigheid ter eene niet gepaard gaat met onbillijkheid, onjuistheid of onwaarheid jegens de andere zijde. En de hoofdmassa van het eigenlijke nieuws, van absoluut neutrale berichten, mededeelingen en inlichtingen valt daarbuiten.
Al die beïnvloeding valt terug te brengen tot directen of indirecten financieelen steun. Dat is nog al eenvoudig. Maar wanneer het publiek iets eenvoudigs heeft ontdekt, gaat het ook ‘geheimen’ ontdekken. Het is elken journalist wel overkomen, dat een outsider hem ‘precies’ wist te vertellen, door wie een of ander blad, zijn eigen soms, werd ondersteund. Muggen worden opgeblazen tot olifanten, en als er geen mug bij de hand is, wordt de olifant maar rechtstreeks gefantazeerd.
En - laat ik dit maar dadelijk zeggen - gemeenlijk wordt de invloed van het geld op de journalistiek - d.w.z. op de dagelijksche gestie van een krant - zeer sterk overdreven.
Het mag en kan van onze dagbladpers getuigd worden, dat zij vrij is van regelrechte corruptie, en dat het niet voldoende is, een advertentie te plaatsen om 't een of ander te doen zeggen of - verzwijgen. Mocht soms een uitzondering hier of daar zijn ontdekt, dan wordt de regel daardoor niet aangetast.
De journalisten over 't algemeen blijven ook totaal ongevoelig voor eenig ‘stoffelijk’ bewijs van appreciatie door anderen dan hunne werkgevers. En ik wil wel verzekeren, dat den meesten onzer zelfs de zoo dikwijls benijde ‘vrijkaart’ voor theater of andere publieke vermakelijkheid ‘herzlich zuwider’ is. Dat overigens die vrijkaart - die geen gunstbewijs, nòch ruil is voor te bewijzen diensten, maar een uitnoodiging - heel weinig op 't oordeel van invloed is, kan ieder weten, die geregeld recensies en kritieken in dagbladen leest. Toch zou het kinderachtig zijn, te ontkennen, dat die uitnoodiging, annex advertentie, van invloed is, in zooverre als adverteerende en inviteerende ondernemingen genoemd en zij die dit verzuimen, genegeerd worden, 't Is in den grond niet alleen een quaestie van financieel belang, maar ook van gekwetste ijdelheid - zeer vergeeflijk.
't Zou daarom zeer gewenscht zijn, als het instituut der perskaarten voor publieke vermakelijkheden verdween, en dat door de bladen als stelsel aangenomen werd, dat men, zelf de onkosten bestrijdend, alleen notitie nam van die dingen, wanneer en in zooverre men ze voor zijn lezers van belang achtte. De ondernemers zouden dan nog duidelijker dan nu merken, dat het hun belang is, te adverteeren, zonder daarvoor eenige contraprestatie te verwachten.
Dan konden honderden onbeduidende verslagjes van ‘voorstellingen’, bioscopen, liefhebberij-uit-voeringen enz. enz., waarnaar het eeuwig als gulzig eischer den journalist voorgehouden ‘groote publiek’ niet vraagt, wegblijven. De kranten zouden er door opknappen; want 't valt niet te ontkennen, dat die reclame-berichten, meestal met weinig zwier, in cliché-woorden, met angstvallig vermijden van kritiek - ook waar die stellig noodig zou zijn - een tamelijk onnoozel figuur in de krant maken. En men komt hierbij tot wezenlijke onbillijkheden, wanneer bijvoorbeeld een alles behalve volmaakte liefhebbers- of ‘populaire’ vertooning met lof wordt overgoten in 't zelfde blad, soms in 't zelfde nummer, waar degelijke beroepskunst met vrije kritiek wordt bekeken.
Van de scheiding in verschillende rubrieken voor deze tweeërlei beoordeeling wordt wel niemand meer dupe.
Er is - laat ik dat er dadelijk bijvoegen - in dezen nog veel meer sleur dan financiëele overweging in 't spel. Dat ook andere annonces haar schaduw over de krant werpen, is duidelijk. Vele adverteerders zijn tuk op een ‘reclametje’, - en, gezien alweer de weinige zwier van de daarmee belaste mindere goden, alsmede de sleur, worden dat weinig geestige deelen van den inhoud. Intusschen neemt het verlangen naar zoo'n reclame eer af dan toe, daar de clientèle zich meer gaat toeleggen op effect door de advertentie zelve.
Van verkapte, betaalde reclame binnen de omheining van het redactioneele gedeelte is geen sprake. Maar niet valt te ontkennen, dat uit pure liefhebberij door sommige onhandige verslaggevers wel eens onnoodige reclame voor dezen en genen in een artikel wordt verwerkt.
Veel ongerechtigheid om den wille der advertentie wordt er niet gepleegd; wat er gebeurt is in den grond meer onnoozel dan ergerlijk.
Dat er om de ‘vierde pagina’ veel wordt gelaten, is ook waar. Maar ook dit neemt eer af