Den Gulden Winckel. Jaargang 19
(1920)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan de ziel die overwintIN het October-nummer 1917 van dit tijdschrift besprak ik de verschijning van den ‘kleuterroman’ van Dr. Jac. van Ginneken S.J., waarin deze een levendige schets gaf van de ontwikkeling van de kleutertaal; met de bedoeling zoodoende een inzicht te doen verkrijgen in de taal in 't algemeen, en in de nederlandsche grammatika in 't bizonder. Duidelijk kwam daarin natuurlijk uit, hoe de ontwikkeling van de taal in onverbrekelijk verband staat met de ontwikkeling van de ‘ziel’; hoe zonder kennis van de laatste een begrijpen van de eerste niet goed mogelijk is. Uit den aard der zaak echter konden in een leergang voor de nederlandsche taal de zielkundige verschijnselen die de ontwikkeling van de taal vergezellen, niet uitvoerig worden behandeld. Toch was zoo'n behandeling wel gewenscht. Daarom schreef Fr. S. Rombouts een boekGa naar voetnoot1), waarin hij ‘voor taalleeraren, pedologen, opvoeders en kindervrienden’ de psychologie der kleutertaal verklaart. Hij sluit zich daarin geheel aan bij den kleuterroman van Dr. v. Ginneken. Vooraf gaat een inleiding, waarin de schrijver het belang van de studie der kindertaal uiteenzet. In de eerste plaats geeft ze een beter inzicht in den oorsprong en de ontwikkeling van de taal in 't algemeen, evenals in de processen die zich voltrekken bij de tot-stand-koming van verschillende bizondere taalverschijnselen. Dan is ze van belang voor de pedagogiek, doordat de kennis van de ontwikkeling der kinder-psyche eventueel te maken fouten bij de opvoeding kan voorkomen, zoowel op het gebied van didaktiek als op dat van karaktervorming. En ten slotte: behalve studiestof voor psychologen en opvoeders, is hier ook nog ‘de poëzie der kleutertaal’: het aanschouwelijke, het naïef-onschuldige; en ook, de muziek. De tien hoofdstukken die op de inleiding volgen loopen geheel parallel met die van den kleuterroman, en dragen dan ook dezelfde opschriften. Behalve aan de taal van Keesje, worden verschillende psychologische ontwikkelingsverschijnselen ook gedemonstreerd aan de taal van andere kleuters. Dit zijn meest buitenlandertjes, omdat er in ons land, behalve over Keesje, nog maar weinig gegevens omtrent de ontwikkeling van de kleutertaal bestaan. In een slothoofdstuk geeft de schrijver aan wat de kindertaal beteekent in de lijst van de algemeene ontwikkeling van het kind; en wordt nog eens goed voelbaar gemaakt, hoe er voor den | |
[pagina 9]
| |
psycholoog tal van problemen zijn op te lossen tusschen de vroegste uitingen van het nog sprakelooze wicht, en het taalapparaat dat het voornaamste middel is tot uitdrukking van de gedachten. Een alfabetische literatuurlijst, een personenregister, en een gedetailleerde inhoudsopgaaf vergemakkelijken het gebruik van dit boek, dat voorafgegaan wordt door een voorrede van Dr. Jac. v. Ginneken. Het spreekt vanzelf dat dit werk ‘het warmlevendige en gezellig-leuke romankarakter van het boek van Keesje mist’. Immers: de schrijver is een ander, en zijn doel is een ander. Wilde de kleuterroman een levendig en aantrekkelijk beeld ontwerpen van de kleutertaal, deze psychologie beoogt ‘een samenvatting te geven van het voornaamste wat de moderne wetenschap over kleutertaal gevonden en verzameld heeft’. Toch laat het boek zich aangenaam lezen: het is, in goeden zin, populair geschreven. En het vormt met den kleuterroman een twee-eenheid, waarvan ik de kennismaking aan ieder ten zeerste kan aanbevelen. P.L. VAN ECK Jr. Amsterdam. |
|